52

Ray’s telefoon ging toen ze Cardiff passeerden. Hij keek naar het schermpje.

‘De recherche van South Wales.’

Kate keek naar Ray toen hij luisterde naar de update uit Penfach.

‘Gelukkig,’ zei hij. ‘Nee, geen probleem. Bedankt voor het telefoontje.’

Hij beëindigde het gesprek en slaakte een diepe zucht. ‘Alles is goed met haar. Nou ja, niet helemaal, maar ze leeft nog.’

‘En Petersen?’ vroeg Kate.

‘Die was niet zo fortuinlijk. Naar verluidt is Jenna via het wandelpad dat over de klippen loopt voor hem gevlucht, maar kreeg hij haar te pakken en is hij tijdens de worsteling naar beneden gestort.’

Kate trok haar mondhoeken naar beneden. ‘Om zo aan je eind te komen.’

‘Zijn verdiende loon,’ zei Ray. ‘Ik kreeg de indruk dat hij niet precies is gevallen, als je begrijpt wat ik bedoel, maar het korps van Swansea behandelt het incident op de juiste manier. Het incident staat geboekt als een ongeluk.’

Even bleef het stil in de auto.

‘Gaan we nu dan terug?’ vroeg Kate.

Ray schudde zijn hoofd. ‘Dat heeft weinig zin. Jenna ligt in Swansea in het ziekenhuis. Daar zijn we binnen een uur. We kunnen dit het beste meteen even afronden en een hapje eten voordat we weer op huis aan gaan.’

Het werd steeds minder druk op de weg. Om even over zevenen waren ze bij het ziekenhuis. Voor de ingang van de afdeling Spoedeisende Hulp stonden mensen met provisorisch aangelegde mitella’s, verbonden enkels en andere, niet zichtbare verwondingen, te roken. Ray liep om een man heen die krimpend van de pijn zijn handen tegen zijn buik drukte, maar evengoed een diepe trek nam van de sigaret die zijn vriendin voor hem vasthield.

De stank van de rook die buiten in de koude lucht hing werd binnen vervangen door de antiseptische warmte van het ziekenhuis. Ray toonde zijn identificatie aan een vermoeid kijkende vrouw achter de balie. Ze verwees hen naar de dubbele deuren van afdeling C, waar ze naar het kamertje werden gebracht waar Jenna lag.

Ray schrok van de donkerpaarse plekken die vanonder haar ziekenhuishemd opkropen naar haar hals. Haar haar lag futloos rond haar schouders en haar gezicht was getekend door vermoeidheid en pijn. Patrick zat naast haar met de kruiswoordpagina van een krant vergeten op zijn schoot.

‘Dag, Jenna,’ zei Ray zachtjes. ‘Hoe is het met je?’

Ze glimlachte zwakjes. ‘Het kan beter.’

‘Je hebt ook heel wat moeten doorstaan.’ Ray ging dicht bij het bed staan. ‘Het spijt me dat we hem niet op tijd te pakken hebben gekregen.’

‘Dat is nu niet belangrijk meer.’

‘Ik heb gehoord dat jij de held van de dag bent, Patrick,’ zei Ray tegen Patrick, die protesterend zijn hand ophief.

‘Integendeel. Als ik een uur eerder was teruggekomen, had ik misschien iets kunnen doen, maar ik werd opgehouden in de kliniek en toen ik uiteindelijk weer bij haar huis aankwam…’ Hij keek Jenna aan.

‘Ik had nooit op eigen kracht thuis kunnen komen,’ zei ze. ‘Als jij er niet was geweest, lag ik nu nog op de rand van de klip naar de zee te staren.’ Ze huiverde en Ray voelde een rilling over zijn rug lopen, ondanks de benauwde warmte van het ziekenhuis. Hoe moest ze zich gevoeld hebben, daar op de rand van die hoge rotswand?

‘Hebben ze gezegd hoelang je hier moet blijven?’ vroeg hij.

Jenna schudde haar hoofd. ‘Ze willen me een poosje ter observatie houden, wat dat ook wil zeggen, maar ik hoop dat ik morgen naar huis mag.’ Haar blik ging naar Kate en terug naar hem. ‘Krijg ik er nog problemen mee, dat ik heb gelogen over wie er achter het stuur zat?’

‘Belemmering van de rechtsgang is uiteraard geen kleinigheid,’ zei Ray, ‘maar ik denk niet dat iemand vindt dat het openbaar belang ermee gediend is als we er werk van maken.’ Hij glimlachte. Jenna slaakte een zucht van verlichting.

‘We zullen je verder met rust laten,’ zei Ray. Hij keek Patrick aan. ‘Zorg goed voor haar.’

Vanaf het ziekenhuis reden ze naar het politiebureau van Swansea, waar inspecteur Frank Rushton hen opwachtte. Hij was een paar jaar ouder dan Ray en had een lichaamsbouw die deed vermoeden dat hij zich op het rugbyveld beter thuis voelde dan op kantoor. Hij heette hen hartelijk welkom en bood hun koffie aan, waarvoor ze bedankten.

‘We moeten terug,’ zei Ray. ‘Anders komt mijn budget vanwege de overuren van brigadier Evans onder nog grotere druk te staan.’

‘Dat is jammer,’ zei Frank. ‘We gaan zo dadelijk met de hele afdeling uit eten. Er is hier vlakbij een goed Indiaas restaurant. Het is een afscheidsdiner voor de hoofdinspecteur die binnenkort met pen­sioen gaat. Als jullie soms mee willen, zijn jullie van harte welkom.’

‘Bedankt,’ zei Ray, ‘maar we kunnen echt niet. Houden jullie het stoffelijk overschot van Petersen hier of moet ik contact opnemen met de forensische dienst in Bristol?’

‘Geef mij het nummer maar,’ zei Frank. ‘Dan neem ik contact met ze op zodra we het lichaam hebben gevonden.’

‘Is het dan nog niet gevonden?’

‘Nog niet,’ zei Frank. ‘Hij is op ongeveer zevenhonderd meter afstand van het huis van Gray in de zee gestort. Niet richting camping maar de andere kant op. Je bent er geweest, niet?’

Ray knikte.

‘Patrick Mathews heeft ons de plek aangewezen waar hij Gray op de klip heeft gevonden en er bestaat geen enkele twijfel dat het daar is gebeurd,’ zei Frank. ‘De sporen op de grond komen overeen met de verklaring van Gray dat er een worsteling heeft plaatsgevonden, en je kunt zien waar Petersen over de rand is gegaan.’

‘Toch is zijn lichaam nog niet gevonden.’

‘Eerlijk gezegd is dat niet ongebruikelijk.’ Frank lachte om Ray’s verbaasde gezicht. ‘Dat wil zeggen, het is niet ongebruikelijk dat een lijk niet meteen wordt gevonden. Het gebeurt helaas weleens dat er iemand van de klippen springt of uitglijdt na een avond in de pub, en het duurt altijd een paar dagen, of nog langer, tot het lijk aanspoelt. Soms wordt het nooit gevonden. Soms alleen gedeeltelijk.’

‘Hoe bedoelt u?’ vroeg Kate.

‘De klippen zijn daar zestig meter hoog,’ legde Frank uit. ‘Ook als je tijdens je val het geluk hebt geen uitstekende rotspunten te raken, word je uiteindelijk door de golven tegen de rotswand gesmeten. En niet één keer, maar herhaaldelijk.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Tegen zulke klappen is het menselijke lichaam niet bestand.’

‘Jezus,’ zei Kate, ‘opeens klinkt het niet meer zo aantrekkelijk om aan zee te wonen.’

Frank lachte. ‘Weten jullie zeker dat jullie niet met ons willen gaan eten? Ik heb ooit bijna overplaatsing gevraagd naar Bristol en zou het wel leuk vinden om te horen wat ik allemaal heb gemist.’ Hij stond op.

‘We hádden gezegd dat we hier een hapje zouden eten voordat we teruggingen,’ zei Kate tegen Ray.

‘Nou dan,’ zei Frank. ‘Het wordt een gezellige boel. De hele recherche komt en een deel van patrouille.’ Hij vergezelde hen naar buiten en gaf hun beiden een hand. ‘Wij zijn over een halfuur in de Raj in High Street. Dan kunnen jullie meteen vieren dat jullie deze zaak met succes hebben afgerond. Ik zou zeggen, blijf hier overnachten, dan kun je tenminste ook iets drinken.’

Ray voelde zijn maag knorren toen ze naar hun auto liepen. Kip jalfrezi en een ijskoud pilsje waren precies wat hij na deze dag nodig had. Hij keek naar Kate. Een avondje moppen tappen met de collega’s van Swansea was erg aantrekkelijk. En het zou inderdaad gekkenwerk zijn om daarna nog helemaal naar huis te rijden. Frank had gelijk: hij kon een nacht in een hotel vermoedelijk wel rechtvaardigen. Hij zou Bristol laten weten dat ze morgen nog wat losse eindjes aan elkaar moesten knopen.

‘Laten we het doen,’ zei Kate. Ze bleef staan en keek Ray aan. ‘Kunnen we tenminste een beetje lachen. Hij heeft gelijk: we hebben iets te vieren.’ Ze stonden zo dicht bij elkaar dat ze elkaar bijna aanraakten en Ray stelde zich voor hoe ze na het etentje, nadat ze afscheid hadden genomen van de agenten van Swansea, nog ergens een afzakkertje zouden nemen en dan naar het hotel lopen. Hij slikte toen hij zich voorstelde wat daar misschien zou gebeuren.

‘Een andere keer,’ zei hij.

Een korte stilte, toen knikte Kate traag. ‘Oké.’ Ze liep door naar de auto. Ray haalde zijn mobiele telefoon tevoorschijn om Mags een sms’je te sturen:

Ben op weg naar huis. Zullen we iets bij de Indiër halen?