41

Je zat de hele dag in je atelier en ging er meestal ’s avonds ook weer naartoe, tenzij ik je dat verbood. Het leek je niets te kunnen schelen dat ik de hele dag hard werkte en het prettig zou vinden om ’s avonds gezelschap te hebben. Dat je zou vragen hoe mijn dag was geweest. Je was net een muis, die bij de eerste de beste gelegenheid in haar holletje verdween. Je had als beeldhouwer inmiddels plaatselijk naam gemaakt; niet vanwege het aardewerk dat je maakte, maar vanwege de beeldjes. Ik vond ze niet mooi, met hun verwrongen gezichten en ongeproportioneerde ledematen, maar er bleek een markt voor te zijn en je kon nauwelijks aan de vraag voldoen.

‘Ik ga voor vanavond een dvd halen,’ zei ik op een zaterdag toen je naar de keuken kwam om koffie te zetten.

‘Goed.’ Je vroeg niet welke film en dat wist ik zelf ook nog niet.

Je stond tegen het aanrecht geleund te wachten tot het water zou koken, met je duimen in de zakken van je spijkerbroek. Je droeg je haar los, maar had het achter je oren gestreken en ik zag de schram op je wang. Je zag me kijken en schudde je haar naar voren, zodat je wang erdoor werd verborgen.

‘Wil je koffie?’ vroeg je.

‘Graag.’ Je goot water in twee mokken, maar deed in slechts één ervan koffie. ‘Neem je zelf niet?’

‘Ik voel me niet zo lekker.’ Je sneed een schijfje citroen af en deed dat in jouw mok. ‘Al een paar dagen niet.’

‘Lieve schat, waarom heb je dat niet gezegd? Kom, ga zitten.’ Ik trok een stoel voor je naar achteren, maar je schudde je hoofd.

‘Hoeft niet. Ik voel me alleen maar wat slapjes. Het gaat vanzelf wel weer over.’

Ik nam je in mijn armen en drukte mijn wang tegen de jouwe. ‘Arme schat van me. Ik zal je wel verzorgen.’

Je sloeg je armen om me heen en liet je wiegen, maar maakte je toen weer van me los. Ik vond het nooit leuk als je dat deed. Het voelde alsof je me afwees, terwijl ik juist lief voor je was. Ik klemde mijn kiezen op elkaar en zag een waakzame blik in je ogen. Aan de ene kant was ik daar blij om – dit bewees dat je nog steeds gaf om wat ik dacht en wat ik deed – maar aan de andere kant vond ik het irritant.

Ik hief mijn hand op en hoorde je adem stokken terwijl je ineenkromp en je ogen dichtkneep. Even hield ik mijn hand heel stil, toen streek ik langs je voorhoofd en verwijderde iets uit je haar.

‘Een geluksspinnetje,’ zei ik. Ik opende mijn hand om hem aan je te laten zien. ‘Laten we hopen dat hij inderdaad geluk brengt.’

De volgende dag was je nog net zo slap. Ik stond erop dat je in bed bleef. Ik bracht je wat droge crackers om je maag tot rust te brengen en las je voor tot je zei dat je hoofdpijn had. Ik wilde de dokter laten komen, maar je beloofde me dat je maandag naar de kliniek zou gaan. Ik streelde je haar, zag je oogleden bewegen toen je in slaap was gevallen en vroeg me af waar je van droomde.

Je sliep nog toen ik maandag van huis ging. Ik liet een briefje achter op je kussen om je eraan te herinneren naar de dokter te gaan en belde je zodra ik op mijn werk was, maar kreeg geen gehoor. Ik belde elk halfuur, maar je nam niet op en je mobieltje stond uit. Ik werd erg ongerust en besloot in mijn lunchuur naar huis te gaan om te controleren of alles in orde was.

Je auto stond voor de deur en toen ik mijn sleutel in het slot stak, merkte ik dat de deur op het nachtslot zat. Je zat op de bank met je hoofd tussen je handen.

‘Wat is er aan de hand? Ik heb me zo ongerust gemaakt!’

Je keek op maar zei niets.

‘Jennifer! Ik heb je de hele ochtend gebeld. Waarom heb je niet opgenomen?’

‘Ik was even weg,’ zei je. ‘En toen…’ Je maakte je zin niet af en gaf geen uitleg.

Ik ziedde van woede. ‘Is het niet eens in je domme hoofd opgekomen dat ik me ongerust zou maken?’ Ik greep je bij je trui en sleurde je overeind. Je gilde en meteen kon ik niet meer helder denken. Ik duwde je achteruit de kamer door tot je met je rug tegen de muur stond en greep je bij de keel. Ik voelde je razende hartslag.

‘Niet doen!’ huilde je.

Langzaam, gelijkmatig, begon ik te knijpen. Ik keek naar mijn hand, alsof hij aan iemand anders toebehoorde. Je maakte een wurgend geluid.

‘Ik ben zwanger.’

Ik liet je los. ‘Dat bestaat niet.’

‘Toch is het zo.’

‘Maar je bent aan de pil.’

Je begon te huilen, zakte op de vloer en sloeg je armen rond je knieën. Ik bleef naast je staan en probeerde te verwerken wat ik had gehoord. Je was zwanger.

‘Het moet gebeurd zijn toen ik laatst zo moest overgeven,’ zei je.

Ik zakte op mijn hurken en sloeg mijn armen om je heen. Ik dacht aan mijn vader, aan hoe kil en ongenaakbaar hij was, en zwoer in stilte dat ik nooit zo zou worden. Ik hoopte dat we een jongetje kregen. Een zoontje dat naar me zou opzien en net zo zou willen worden als ik. Er verscheen een brede lach op mijn gezicht.

Je liet je armen zakken en keek me aan. Je beefde. Ik streelde je wang. ‘We krijgen een kindje!’

Je ogen waren nog nat, maar langzaam verdween de spanning van je gezicht. ‘Ben je niet boos?’

‘Waarom zou ik boos zijn?’

Ik was in de zevende hemel. Hierdoor zou alles veranderen. In mijn verbeelding zag ik je al met een dikke buik. Je zou helemaal van mij afhankelijk zijn. Je zou me dankbaar zijn dat ik zo goed voor je zorgde, dat ik je voeten masseerde en je kopjes thee bracht. Als de baby er eenmaal zou zijn, zou je ophouden met werken. Ik zou ervoor zorgen dat jullie niets tekortkwamen. Ik zag onze toekomst al helemaal voor me. ‘Het is een wonder,’ zei ik. Ik pakte je bij je schouders en voelde hoe gespannen je reageerde. ‘Ik weet dat het de laatste tijd niet allemaal koek en ei is geweest, maar dat gaat nu veranderen. Ik zal heel goed voor je zorgen.’ Je keek me aan en ik voelde me opeens erg schuldig. ‘Alles komt nu in orde,’ zei ik. ‘Ik hou van je, Jennifer.’

Tranen rolden over je wangen. ‘Ik ook van jou.’

Ik wilde zeggen dat het me speet – alles wat ik je had aangedaan, elke keer dat ik je pijn had gedaan – maar de woorden bleven in mijn keel steken. ‘Denk erom dat je nooit iets zegt,’ zei ik in plaats daarvan.

‘Waarover?’

‘Over onze ruzies. Beloof me dat je het aan niemand zult vertellen.’ Ik voelde je vlees tussen mijn vingers opbollen toen ik in je schouders kneep en zag je ogen groot en angstig worden.

‘Nooit,’ zei je, op een ademloze fluistertoon. ‘Ik zal het nooit vertellen. Aan niemand.’

Ik glimlachte. ‘En nu ophouden met huilen. Dat is niet goed voor de baby.’ Ik stond op en stak je mijn hand toe om je overeind te helpen. ‘Ben je nog misselijk?’

Je knikte.

‘Ga dan lekker op de bank liggen. Ik haal een deken voor je.’ Je protesteerde, maar ik leidde je naar de bank en hielp je te gaan liggen. Je was in verwachting van mijn zoon en ik zou voor jullie zorgen.

Je maakte je zorgen over de eerste echo. ‘Stel dat er iets mis is?’

‘Waarom zou er iets mis zijn?’ vroeg ik.

Ik nam een dag vrij en bracht je naar het ziekenhuis.

‘Hij kan zijn vingertjes al bewegen. Wist je dat?’ Je las het voor uit een van je vele babyboeken. Je was aldoor bezig met de zwangerschap, kocht massa’s tijdschriften en zocht het internet af naar raadgevingen over de bevalling en borstvoeding. Ongeacht welk onderwerp ik aansneed, uiteindelijk kwam het gesprek altijd weer op babynamen en op de lijst van alle spullen die we moesten aanschaffen.

‘Je kunt het je nauwelijks voorstellen,’ zei ik, alsof je me dit niet al tien keer had verteld. De zwangerschap verliep niet zoals ik had verwacht. Je werkte net zo hard als voorheen en alhoewel je altijd ja zei als ik vroeg of je een kopje thee of een voetmassage wilde, gedroeg je je nooit dankbaar. Je schonk meer aandacht aan ons ongeboren kind – een kind dat nog niet eens wist dat er over hem werd gepraat – dan aan je man. Ik beeldde me in hoe je je straks over de baby zou buigen, zonder te denken aan de rol die ík had gespeeld om dit kind te verwekken, en herinnerde me opeens hoe je urenlang met de kat had gespeeld.

Je greep mijn hand toen de echoscopist wat gel op je buik spoot en hield hem stijf omklemd tot we het geluid van een hartslag hoorden en een flikkering op het scherm zagen.

‘Dit is zijn hoofdje,’ zei de echoscopist, ‘en zo dadelijk kunnen we de armpjes zien… Kijk, hij zwaait naar jullie!’

Je lachte.

‘Hij?’ vroeg ik hoopvol.

‘Bij wijze van spreken. Het is nog te vroeg om de sekse van de baby te kunnen bepalen. Maar alles ziet er goed uit en de baby heeft de juiste afmetingen voor de data die je ons hebt gegeven.’ Ze drukte een foto af en gaf die aan jou. ‘Gefeliciteerd.’

Een halfuur daarna hadden we een afspraak met de verloskundige. We zaten met een paar andere stellen in de wachtkamer. Tegenover ons zat een vrouw met zo’n dikke buik dat ze gedwongen was met gespreide benen te zitten. Ik wendde mijn blik af en was blij toen we aan de beurt waren.

Je gaf de blauwe map aan de verloskundige, die de informatie doorlas en je wat leesmateriaal gaf over eetgewoonten en zwangerschapsgezondheid.

‘Dat weet ze allemaal al,’ zei ik. ‘Ze leest er zo veel boeken over dat er niets is wat ze niet weet.’

De verloskundige bekeek me taxerend. ‘En u, meneer Petersen? Bent u net zo’n expert?’

‘Nee,’ zei ik. Ik hield haar blik vast. ‘Ik ben niet degene die het kind krijgt.’

Daar reageerde ze niet op. ‘Ik wil even je bloeddruk opmeten, Jenna. Rol je mouw op en leg je arm op mijn bureau.’

Je aarzelde en even later begreep ik waarom. Ik klemde mijn kiezen op elkaar, maar leunde achterover in mijn stoel en keek met geveinsde onverschilligheid toe.

De blauwe plek op je bovenarm was inmiddels groen. Hij was de afgelopen dagen een stuk lichter geworden, maar bleef zoals altijd hardnekkig zitten. Ik wist dat het niet mogelijk was, maar toch had ik weleens het idee dat je de verkleuringen zo lang mogelijk liet zitten, om me te herinneren aan wat er was gebeurd; om me een schuldgevoel te bezorgen.

De verloskundige zei niets en ik ontspande me enigszins. Ze mat je bloeddruk, die iets aan de hoge kant was en noteerde de gegevens. Toen zei ze tegen mij: ‘Als u even in de wachtkamer wilt gaan zitten, kan ik met Jenna nog wat dingetjes doornemen.’

‘Dat is nergens voor nodig,’ zei ik. ‘Wij hebben geen geheimen voor elkaar.’

‘Maar het is hier de gewoonte,’ zei ze zakelijk.

Ik staarde haar aan, maar ze gaf geen krimp, dus stond ik op. ‘Prima.’ Zo traag mogelijk verliet ik de kamer en in de wachtkamer ging ik bij de koffieautomaat staan, zodat ik de deur van de spreekkamer kon zien.

Ik keek naar de andere stellen. Er zat geen enkele andere man in zijn eentje. Niemand anders werd op deze manier behandeld. Ik liep terug naar de spreekkamer en ging zonder kloppen naar binnen. Jij had iets in je hand en stak het snel tussen de bladzijden van je zwangerschapsschrift. Een klein rechthoekig kaartje, lichtblauw met een logo aan de bovenrand.

‘We moeten weg, Jennifer,’ zei ik. ‘Ik heb maar voor een uur geld in de parkeermeter gedaan.’

‘O, oké. Neem me niet kwalijk.’ Dat laatste zei je tegen de verloskundige, die naar jou glimlachte en mij negeerde. Ze leunde naar voren en legde haar hand op je arm.

‘Je hebt ons telefoonnummer. Als je vragen hebt, of je ergens zorgen over maakt, bel dan gerust.’

We reden zwijgend naar huis. Je hield de echofoto op je schoot en ik zag dat je af en toe je hand op je buik legde, alsof je een band probeerde te leggen tussen wat je daarbinnen voelde en wat je in je hand had.

‘Waar wilde de verloskundige met jou apart over praten?’ vroeg ik toen we thuis waren.

‘Alleen maar over mijn medische achtergrond,’ zei je, maar je zei het te snel, alsof je erop had geoefend.

Ik wist dat je loog. Later die dag, toen je in slaap was gevallen, heb ik in het schrift gekeken en naar het lichtblauwe kaartje met het ronde logo gezocht, maar het zat er niet meer in.

Ik zag je veranderen naarmate je buik groeide. Ik dacht dat je me steeds meer nodig zou hebben, maar je werd juist onafhankelijker, zelfstandiger. Ik begon je aan deze baby te verliezen en wist niet hoe ik je terug kon krijgen.

Het was een warme zomer en je liep vrijwel de hele tijd rond met je rok onder je buik en een piepklein hemdje erboven. Je navel kwam naar buiten. Ik kon het niet aanzien. Ik begreep niet waarom je het leuk vond om zo rond te lopen en zelfs zo de deur open te doen als er iemand kwam.

Je hield op met werken, ook al was je pas over een paar weken uitgerekend, dus zei ik tegen de werkster dat ze niet meer hoefde te komen. Waarom zou ik iemand betalen om de boel schoon te maken, als jij de hele dag thuis zat te niksen?

Op een dag liet ik je achter met een stapel strijkgoed en toen ik weer thuiskwam, was alles klaar en had je het hele huis schoongemaakt. Je was erg moe en ik was zo geroerd door je inspanningen dat ik besloot een geurig bad voor je te maken en je een beetje te verwennen. Ik vroeg me af of je zin had in een afhaalmaaltijd, en zo niet, dan zou ik voor je koken. Ik liep met de overhemden naar boven en zette de kranen open voordat ik je riep.

Ik was bezig de overhemden in mijn kast te hangen toen me iets opviel.

‘Wat is dit?’

Je keek beteuterd. ‘Een schroeiplek. Het spijt me. Ik werd afgeleid omdat de telefoon ging. Maar het zit aan de zoom; ik denk niet dat het te zien is als je het overhemd in je broek draagt.’

Je leek erg van streek, maar ik vond het niet belangrijk. Het was maar een overhemd. Ik haalde het uit de kast en deed een stap naar je toe om je te knuffelen. Meteen kromp je ineen, hield je arm beschermend voor je buik en wendde je gezicht af, dat al helemaal vertrokken was in afwachting van iets wat ik niet van plan was geweest.

Maar wat toch gebeurde. En het was je eigen schuld.