16

Ik heb mijn laptop op de keukentafel gezet en zit met mijn knieën opgetrokken onder de ruime kabeltrui die ik ’s winters altijd aanhad in mijn atelier. Hoewel ik pal naast het fornuis zit, bibber ik van de kou. Ik trek de mouwen over mijn handen. Het is nog niet eens lunchtijd, maar ik heb een groot glas rode wijn ingeschonken. Ik typ iets in de zoekregel en wacht. Het is maanden geleden dat ik mezelf hiermee martelde. Ik heb er niets aan – het heeft nog nooit iets opgeleverd – maar hoe kan ik níét aan hem denken, juist vandaag?

Ik neem een slokje wijn en druk op Enter.

Op het scherm verschijnt een lijst van websites die over het ongeluk gaan; messageboards en berichten van medeleven. Aan de kleur van de tekst is te zien dat ik alle sites al eens heb geopend.

Maar vandaag, precies een jaar nadat mijn wereld is ingestort, staat er een nieuw artikel in de online-editie van de Bristol Post.

Er ontsnapt me een verstikte snik en ik knijp mijn handen zo strak tot vuisten dat mijn knokkels wit worden. Haastig lees ik het artikel en dan lees ik het nog eens van voren af aan. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen: de politie heeft geen nieuwe aanwijzingen noch nieuwe informatie. Dit artikel is alleen bedoeld om te laten zien dat de dader nog steeds gezocht wordt op verdenking van dood door schuld wegens gevaarlijk rijgedrag. Ik word misselijk van de omschrijving en sluit het internet af, maar zelfs de foto van de schermafbeelding van de baai biedt me vandaag geen soelaas. Ik ben sinds mijn date met Patrick niet meer op het strand geweest, en dat ondanks het feit ik een hele lijst met bestellingen heb die ik nog moet afwerken. Ik schaam me zo voor mijn gedrag dat ik niet naar het strand durf te gaan, uit angst hem tegen het lijf te lopen. Toen ik na die avond in de pub ’s ochtends wakker werd, leek het waanzin dat ik zo bang was geweest en had ik min of meer besloten hem op te bellen om mijn excuses aan te bieden, maar naarmate de uren verstreken, verloor ik daar de moed toe en nu zijn er bijna twee weken verstreken en heeft hij geen poging gedaan contact met me op te nemen. Ik word opeens een beetje misselijk en giet de rest van de wijn door de gootsteen, waarna ik besluit een eindje te gaan wandelen met Beau.

We lopen helemaal tot de kaap waarachter Port Ellis ligt. In de diepte staat een grijs gebouw. Dat moet de post van de reddingsbrigade zijn. Ik blijf er een poosje naar staan kijken en denk aan de vele levens die zijn gered door de vrijwilligers die de post bemannen. Als ik doorloop naar Port Ellis, kan ik alleen nog maar aan Patrick denken. Ik heb geen plan, maar als ik in het dorp aankom, ga ik regelrecht naar de dierenkliniek. Pas als ik de deur opendoe en het belletje boven mijn hoofd klingelt, besef ik dat ik geen idee heb wat ik tegen hem moet zeggen.

‘Goedemiddag, waar kan ik u mee van dienst zijn?’ Het is dezelfde receptioniste, al herinner ik me dat alleen vanwege de gekleurde badges.

‘Zou ik Patrick even kunnen spreken?’ Ik bedenk nu pas dat ik misschien een reden moet geven, maar ze vraagt er niet om.

‘Een ogenblikje, alstublieft.’

Ik blijf met een onbehaaglijk gevoel staan. In de wachtkamer zit een vrouw met een klein kind en iets in een rieten mand. Beau wil ernaartoe, maar ik houd hem in bedwang.

Na een paar minuten hoor ik voetstappen en komt Patrick de wachtkamer in. Hij heeft een bruine corduroybroek en een geruit overhemd aan en zijn haar zit in de war, alsof hij er met zijn vingers doorheen heeft gewoeld.

‘Is er iets met Beau?’ Hij vraagt het beleefd en zonder glimlach. Bijna verlies ik de moed.

‘Nee, maar ik vroeg me af of ik je eventjes zou kunnen spreken.’

Hij aarzelt. Ik weet zeker dat hij nee zal zeggen. Ik krijg een kleur en ben me er scherp van bewust dat de receptioniste naar ons zit te kijken.

‘Kom verder.’

Ik loop achter hem aan naar de kamer waar hij Beau heeft onderzocht toen ik hem had gevonden. Hij leunt tegen het aanrecht. Hij zegt niets. Blijkbaar is hij niet van plan het me makkelijk te maken.

‘Ik… Ik wilde je mijn verontschuldigingen aanbieden.’ Ik krijg een branderig gevoel in mijn ogen en moet erg mijn best doen om niet te gaan huilen.

Patrick glimlacht wrang. ‘Ik ben wel vaker gedumpt, maar meestal gebeurde dat niet met zo’n sneltreinvaart.’ De blik in zijn ogen is nu echter milder en dus waag ik een glimlachje.

‘Het spijt me erg.’

‘Heb ik iets gezegd of gedaan wat niet in de haak was?’

‘Nee. Helemaal niet. Je was…’ Ik zoek naar de juiste woorden, maar kan ze niet vinden. ‘Het ligt aan mij. Ik ben hier erg slecht in.’

Even blijft het stil, dan grijnst Patrick naar me. ‘Dan zou je wat vaker moeten oefenen.’

Ik schiet in de lach. ‘Inderdaad.’

‘Ik heb nog twee patiënten en dan ben ik klaar. Wat zou je ervan denken om bij mij thuis een hapje te komen eten. Er staat toevallig al iets te pruttelen in de stoofpan en het is meer dan genoeg voor twee personen. En zelfs een portie voor Beau.’

Als ik nu nee zeg, is alles voorbij.

‘Heel graag.’

Patrick kijkt op zijn horloge. ‘Kun je over een uurtje terugkomen?’

‘Ja, natuurlijk. Ik was toch al van plan in het dorp wat foto’s te gaan nemen.’

‘Oké, tot straks dan.’ Hij glimlacht nu voluit, waardoor de rimpeltjes bij zijn ogen zich samenknijpen. Hij loopt met me mee naar de deur. Ik zie de receptioniste naar me kijken.

‘Gelukt?’

Ik weet niet wat zij denkt dat de reden is waarom ik Patrick wilde spreken, maar dat kan me ook niets schelen. Ik ben dapper geweest: nadat ik aanvankelijk op de vlucht was geslagen, ben ik teruggekomen, en straks ga ik eten met een man die me aardig genoeg vindt om zich niet te laten afschrikken door mijn nerveuze gedrag.

Al kijk ik nog zo vaak op mijn horloge, de tijd gaat er niet sneller door. Beau en ik lopen heel wat rondjes door het dorp voordat het tijd is om terug te keren naar de kliniek. Ik wil niet nogmaals naar binnen gaan en ben blij als ik Patrick naar buiten zie komen. Hij trekt zijn jas aan en lacht als hij me ziet. Eventjes krabbelt hij Beau achter zijn oren en dan lopen we naar een klein rijtjeshuis om de hoek. Hij gaat ons voor naar de zitkamer waar Beau meteen voor de haard neerploft.

‘Glaasje wijn?’

‘Graag.’ Ik ga zitten, maar ben zo nerveus dat ik meteen weer opsta. De kamer is klein maar uitnodigend en heeft een vloerkleed dat bijna van muur tot muur reikt. Aan beide kanten van de haard staat een fauteuil en ik vraag me af in welke Patrick altijd zit, maar kan nergens aan zien of de ene vaker wordt gebruikt dan de andere. De kleine televisie lijkt een bijkomstigheid en twee grote boekenkasten vullen de nissen aan weerskanten van de stoelen. Ik houd mijn hoofd schuin om de titels te lezen.

‘Ik heb veel te veel boeken,’ zegt Patrick als hij binnenkomt met twee glazen rode wijn. Ik pak een glas van hem aan, blij dat ik iets in mijn handen heb, omdat ik niet weet waar ik ze anders moet laten. ‘Ik zou een deel weg moeten doen, maar kan mezelf er nooit toe zetten.’

‘Ik hou ook van lezen,’ zeg ik, ‘al heb ik nauwelijks een boek ingekeken sinds ik hier ben komen wonen.’

Patrick gaat in een van de twee fauteuils zitten. Ik neem de andere en draai mijn glas rond aan de poot.

‘Hoelang fotografeer je al?’

‘Niet lang,’ zeg ik. Ik verbaas mezelf met dit eerlijke antwoord. ‘Ik ben eigenlijk beeldhouwer.’ Ik denk aan mijn atelier: de kapotgesmeten werkstukken, de scherven van de beeldjes die klaarstonden om verzonden te worden. ‘Of liever gezegd, dat was ik.’

‘Doe je het niet meer?’

‘Ik kan het niet meer.’ Ik aarzel en open dan mijn linkerhand om hem de vurige littekens te laten zien die over mijn handpalm en pols lopen. ‘Ik ben betrokken geweest bij een ongeluk. Ik kan mijn hand inmiddels weer gebruiken, maar heb geen gevoel in mijn vingertoppen.’

Patrick fluit zachtjes. ‘Arme jij. Hoe is het gebeurd?’

Ik krijg onmiddellijk een flashback naar die avond, nu een jaar geleden, maar zet de herinnering resoluut van me af. ‘Het lijkt erger dan het is,’ zeg ik. ‘Ik had beter moeten oppassen.’ Ik durf hem niet aan te kijken en hij gaat er niet over door.

‘Heb je al trek?’

‘Ik val om van de honger.’ Mijn maag knort bij de heerlijke geur die uit de keuken komt. Ik loop met Patrick mee naar een verrassend grote keuken met een wandkast van dennenhout die een hele muur in beslag neemt. ‘Deze kast was van mijn oma,’ zegt hij. Hij draait het gas onder de stoofpot uit. ‘Toen ze was overleden, is hij eerst bij mijn ouders terechtgekomen, maar nu zij in het buitenland wonen, heb ik hem geërfd. Wel een groot loeder, hè? En hij zit boordevol rommel. Wat je ook doet, doe de deurtjes niet open.’

Hij schept zorgvuldig twee borden vol en probeert met een theedoek wat gemorste jus weg te vegen, maar smeert die alleen maar nog verder uit.

Hij zet de dampende borden op tafel. ‘Dit is het enige gerecht dat ik een beetje behoorlijk weet klaar te maken,’ zegt hij verontschuldigend. ‘Ik hoop dat je het lekker vindt.’ Hij schept ook een portie in een metalen bakje. Beau komt naar de keuken alsof Patrick hem geroepen heeft en wacht geduldig tot hij het bakje op de grond zet.

‘Nog niet,’ zegt Patrick. Met een vork draait hij het vlees in het bakje een paar keer om zodat het kan afkoelen.

Ik buig mijn hoofd om mijn glimlach te verbergen. Je komt veel over mensen te weten door te kijken hoe ze met dieren omgaan en ik ga Patrick steeds sympathieker vinden. ‘Dit ziet er verrukkelijk uit,’ zeg ik. ‘Bedankt.’ Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst zo ben verwend. Ik was altijd degene die kookte en het huishouden deed. Jaren heb ik geprobeerd een gezellig huis te creëren en uiteindelijk is het me in één klap afgenomen.

‘Het recept is van mijn moeder,’ zegt Patrick. ‘Elke keer dat ze hier is, probeert ze mijn repertoire aan te vullen. Ik geloof dat ze denkt dat ik net als mijn vader alleen pizza en patat eet als zij er niet is.’

Ik lach.

‘Binnenkort zijn ze veertig jaar getrouwd,’ zegt hij. ‘Ik kan me zo­iets helemaal niet voorstellen. Jij?’

Nee, ik ook niet. ‘Ben jij ooit getrouwd geweest?’ vraag ik.

Zijn ogen versomberen. ‘Nee. Ik heb één keer plannen in die richting gehad, maar dat is uiteindelijk niks geworden.’

Hij voegt er niets aan toe en ik heb het idee dat hij opgelucht is als ik er niet over doorga.

‘En jij?’

Ik haal diep adem. ‘Ik ben korte tijd getrouwd geweest. Uiteindelijk bleek dat we verschillende dingen wilden.’ Ik glimlach om het understatement.

‘Je woont daar in Blaen Cedi erg afgelegen,’ zegt Patrick. ‘Vind je dat niet vervelend?’

‘Ik vind het juist fijn. Het is daar erg mooi en ik heb Beau als gezelschap.’

‘Maar voel je je nooit eenzaam, zonder andere huizen in de buurt?’

Ik denk aan alle nachten dat ik schreeuwend wakker word en er niemand is om me te troosten. ‘Ik spreek Bethan bijna elke dag,’ zeg ik.

‘Het is fijn om haar als vriendin te hebben. Ik ken haar al mijn hele leven.’

Ik vraag me af hoe het precies zit met Patrick en Bethan. Hij begint een verhaal te vertellen over dat ze een keer met een boot van Patricks vader de zee op waren gegaan zonder eerst toestemming te vragen.

‘Het werd natuurlijk snel ontdekt en toen we weer op huis aan gingen, zag ik al van verre mijn vader met zijn armen over elkaar geslagen op het strand staan, samen met de vader van Bethan. We wisten dat we een flinke straf zouden krijgen, dus treuzelden we zo lang mogelijk, terwijl zij daar op het strand stonden.’

‘En hoe is dat afgelopen?’

Hij lachte. ‘Uiteindelijk zat er niets anders op dan naar het strand te roeien. Omdat Bethan een paar jaar ouder is dan ik, werd het haar nog meer kwalijk genomen dan mij, maar ik kreeg evengoed veertien dagen huisarrest.’

Ik glimlach als hij quasitreurig zijn hoofd schudt. Ik kan me heel goed voorstellen hoe hij als jongen was, met net zulk warrig haar als hij nu heeft, een jongen die altijd vol kattenkwaad zat.

Mijn lege bord maakt plaats voor een schoteltje appeltaart met slagroom. Het water loopt me in de mond als ik de geur van de warme kaneel ruik. Ik schuif de slagroom van de krokante bovenlaag af en eet met kleine hapjes van het gebak.

‘Vind je het niet lekker?’

‘Het is heerlijk,’ zeg ik. ‘Ik eet alleen geen slagroom.’ Als je je hele leven aan de lijn hebt gedaan, zijn bepaalde gewoonten moeilijk af te leren.

‘Je weet niet wat je mist.’ Patrick eet met smaak. ‘Ik heb dit trouwens niet zelf gemaakt. Een van de meisjes op de kliniek heeft het meegebracht.’

‘Sorry.’

‘Geeft niks. Ik weet zeker dat Beau de slagroom zo dadelijk wel lust.’

Beau’s oren gaan omhoog als hij zijn naam hoort.

‘Het is een leuke hond,’ zegt Patrick. ‘En hij heeft erg geboft.’

Ik knik instemmend, al weet ik nu dat ik Beau net zo hard nodig heb als hij mij. Ik heb ook geboft. Patrick zit met zijn elleboog op de tafel en zijn kin in zijn handpalm terwijl hij Beau aait. Ontspannen en tevreden: een man zonder geheimen of verdriet.

Hij heft zijn hoofd op en ziet me naar hem kijken. Gegeneerd wend ik mijn blik af en zie in de hoek van de keuken nog een paar boekenplanken. ‘Nog meer boeken?’

‘Zoals ik al zei, kan ik niks wegdoen,’ zegt Patrick lachend. ‘Dat zijn voornamelijk kookboeken die mijn moeder me door de jaren heen heeft gegeven, al staan er ook een paar detectives bij. Ik lees alles zolang het een goed plot heeft.’

Hij ruimt de tafel af. Ik blijf zitten en kijk naar hem.

Zal ik je dan een verhaal vertellen, Patrick?

Een verhaal over Jacob en het ongeluk. Over vluchten omdat ik wist dat ik het alleen zou kunnen overleven als ik ergens opnieuw zou beginnen. Over elke nacht gillend wakker worden omdat ik me nooit zal kunnen losmaken van wat er is gebeurd.

Zal ik je dat verhaal vertellen?

Ik zie hem luisteren en grote ogen opzetten als ik hem vertel over de piepende banden; de krakende klap toen Jacobs hoofd de voorruit raakte. Ik wil dat hij over de tafel heen naar me reikt, maar slaag er niet in hem over te halen mijn hand te pakken, zelfs niet in mijn verbeelding. Ik wil dat hij zegt dat hij het begrijpt; dat het mijn schuld niet was; dat het iedereen had kunnen overkomen. Maar hij schudt zijn hoofd, staat op en duwt me van zich af. Hij walgt van het verhaal. Van mij.

Ik zal het hem nooit kunnen vertellen.

‘Alles in orde?’ Patrick kijkt me licht verbaasd aan en een ogenblik is het net alsof hij mijn gedachten kan lezen.

‘Ik heb heerlijk gegeten,’ zeg ik. Ik heb de keus uit twee: Patrick laten schieten of de waarheid voor hem verborgen houden. Ik vind het niet prettig dat ik tegen hem moet liegen, maar ik wil hem niet laten schieten. Ik kijk naar de klok. ‘Ik moet maar eens gaan,’ zeg ik.

‘Toch niet weer als Assepoester?’

‘Nee.’ Ik krijg een kleur, maar Patrick glimlacht. ‘De laatste bus naar Penfach vertrekt om negen uur.’

‘Heb je geen auto?’

‘Ik rij niet graag.’

‘Dan breng ik je thuis. Ik heb maar één glaasje wijn op, dus het kan.’

‘Nee, ik ga liever in mijn eentje.’

Ik meen iets van wrevel in Patricks ogen te zien.

‘Misschien zie ik je morgen op het strand?’ zeg ik.

Hij ontspant zich en glimlacht. ‘Graag. Het was erg fijn je weer te zien. Ik ben blij dat je bent teruggekomen.’

‘Ik ook.’

We lopen samen naar de gang, die zo smal is dat er nauwelijks genoeg ruimte is om mijn armen in de mouwen te steken als ik mijn jack aantrek, en omdat Patrick zo dicht bij me staat, word ik nerveus. Ik krijg de rits niet eens dicht.

‘Zal ik even?’ zegt hij.

Ik kijk naar zijn handen als hij de twee jaspanden bij elkaar houdt, de rits verbindt en het lipje omhoogtrekt. Ik sta stijf van de zenuwen, maar zijn hand stopt vlak onder mijn kin. Hij wikkelt de sjaal om mijn hals. ‘Alsjeblieft. Bel je even als je thuis bent? Wacht, dan geef ik je mijn nummer.’

Zijn bezorgdheid verrast me. ‘Dat zou ik doen als ik telefoon had.’

‘Je hebt toch wel een mobieltje?’

Ik moet bijna lachen als hij me vol ongeloof aankijkt. ‘Nee. Het huisje is wel op het telefoonnet aangesloten en ik gebruik dat voor het internet, maar er staat geen telefoontoestel. Maar je hoeft je echt geen zorgen te maken.’

Patrick legt zijn handen op mijn schouders en voordat ik de kans krijg iets te doen, buigt hij zich naar me toe en kust mijn wang. Ik voel zijn adem op mijn gezicht en wankel even.

‘Dank je,’ zeg ik, wat een rare en weinig originele reactie is, maar hij glimlacht naar me alsof ik iets filosofisch heb gezegd. Hoe makkelijk is het om in het gezelschap te verkeren van iemand die zo weinig van je eist.

Ik lijn Beau aan en dan nemen we afscheid. Ik weet dat Patrick ons nakijkt. Als ik me aan het eind van de straat omdraai, staat hij nog steeds in de deuropening.