50

‘Stop,’ zei ik.

Toen je niet reageerde, greep ik het stuur.

‘Laat dat!’ Je probeerde te blijven sturen, waardoor we tegen de stoeprand botsten en terugveerden naar het midden van de straat. Op het nippertje ontweek een tegenligger ons. Toen moest je je voet wel van het gaspedaal halen en op de rem trappen. We kwamen schuin op de weg tot stilstand.

‘Stap uit.’

Je aarzelde geen moment, maar toen je was uitgestapt, bleef je roerloos in de motregen staan. Ik liep om de auto heen. ‘Kijk me aan.’

Je bleef naar de grond kijken.

‘Ik zei: kijk me aan!’

Langzaam hief je je hoofd op, maar je staarde over mijn schouder. Ik deed een halve stap opzij om in je blikveld te komen, maar toen keek je over mijn andere schouder. Ik greep je vast en schudde je door elkaar. Ik wilde je horen schreeuwen. Ik zei tegen mezelf dat ik zou stoppen als ik je hoorde schreeuwen, maar je maakte geen enkel geluid. Je klemde je kaken op elkaar om je zelfbeheersing te bewaren. Je speelde een spelletje met me, Jennifer, maar ik zou winnen. Ik zou ervoor zorgen dat je ging schreeuwen.

Ik liet je los. Je kon niet verhinderen dat er een flits van opluchting over je gezicht gleed. Op hetzelfde moment haalde ik met mijn vuist naar je uit.

Mijn knokkels raakten de onderkant van je kin. Je hoofd klapte achterover en raakte het dak van de auto. Je knieën knikten en je zakte in elkaar. Eindelijk maakte je een geluid, een jankend geluid als van een geslagen hond en ik glimlachte om de kleine overwinning. Maar het was niet genoeg. Ik wilde je om vergiffenis horen smeken; je horen toegeven dat je met hem had geflirt; dat je met een andere man naar bed was geweest.

Ik zag je krimpend van de pijn op het natte asfalt liggen. De kalmte die normaal gesproken op deze overwinning volgde, bleef uit. De bal van withete razernij borrelde nog steeds in mijn binnenste en werd met de seconde groter. Ik zou thuis verder met je moeten afrekenen.

‘Stap in.’

Ik zag je moeizaam overeind krabbelen. Er stroomde bloed uit je mond. Je probeerde het tevergeefs met je sjaal te stelpen. Je wilde weer achter het stuur gaan zitten, maar ik trok je achteruit. ‘Andere kant.’ Ik startte de motor en reed al weg voordat je je portier had dichtgetrokken. Je slaakte geschrokken een kreet, trok het portier dicht en grabbelde angstig naar je veiligheidsgordel. Ik lachte, maar mijn razernij werd niet minder. Ik vroeg me af of ik een hartaanval had, want ik voelde een enorme druk op mijn borst en had moeite met ademen. En dat kwam allemaal door jou.

‘Niet zo hard,’ zei je. ‘Je rijdt veel te hard.’ De woorden borrelden op uit je met bloed gevulde mond en ik zag druppels tegen het handschoenenkastje spatten. Ik ging nog iets harder rijden, om je duidelijk te maken dat ik me door jou niet de wet liet voorschrijven. We reden door een stille straat met kleine huizen en een rij geparkeerde auto’s die mijn weghelft versmalden. Ik zwenkte naar het midden van de weg, ondanks het feit dat er een tegenligger aankwam, en gaf plankgas. Ik zag dat je je armen voor je gezicht hield. Ik hoorde een claxon loeien en zag een flits van kleur toen ik op het nippertje terugzwenkte naar onze kant van de weg.

De druk op mijn borst zakte iets. Ik hield mijn voet op het gaspedaal en sloeg links af een lange, rechte straat met bomen in. Ik voelde een schok van herkenning, ook al was ik hier maar één keer geweest en had ik je de naam van de straat niet kunnen vertellen. Hier woonde Anya. Hier had ik haar geneukt. Heel even liet ik het stuur glippen en raakten we de stoeprand.

‘Ian, rij alsjeblieft niet zo hard!’

Een eind verderop liep een vrouw op de stoep. Ze had een kind bij zich. Het kind had een muts op en de vrouw… Ik klemde mijn handen om het stuur. Ik zag spoken. Ik verbeeldde me dat zij het was, omdat ze in deze straat woonde. Het kon Anya niet zijn.

De vrouw keek op. Haar haar hing los en ze had geen muts of capuchon op, ondanks de regen. Ze liep lachend in onze richting. Het jongetje huppelde naast haar. Ik voelde een stekende pijn in mijn hoofd. Ze was het.

Ik had Anya ontslagen nadat ik haar had geneukt. Ik had geen zin om het nog een keer te doen en wilde haar mooie, maar domme gezicht niet op kantoor zien. Toen ze vorige maand bij me was gekomen, had ik haar niet eens herkend. Nu liet ze me niet meer met rust. Ze liep door, in het licht van de koplampen.

Hij wil weten wie zijn vader is. Hij wil je leren kennen.

Ze zou alles verpesten. Het kind zou alles verpesten. Ik keek naar jou, maar jij zat voorovergebogen op je stoel. Waarom keek je niet meer naar me? Vroeger legde je je hand op mijn dijbeen als ik reed, en draaide je je op je stoel zodat je naar me kon kijken. Nu keek je niet eens meer naar me. Ik was je aan het verliezen en als je het wist van het kind, zou ik je nooit meer terugkrijgen.

Ze staken de straat over. Mijn hoofd bonkte. Jouw gejammer klonk als het gezoem van een vlieg in mijn oor.

Ik gaf plankgas.