68

Het uitzicht vanuit de Dauphin-helikopter naar Tourrettes-sur-Loup, dat nog vijf kilometer weg lag, was spectaculair: een verzameling ruwe stenen muren en pannendaken tegen een V-vormig vooruitspringend klif. De gebouwen klampten zich aan de rand van de kliffen vast als een kolonie lemmingen, die elkaar uitdaagden de sprong te wagen. Maar Platon, die op de plek van de copiloot zat, had geen enkele belangstelling voor de esthetische waarde van het plaatsje. Zijn enige zorg was de oriëntatiepunten die hij zag te combineren met de kaart in zijn handen. Hij had de coördinaten gekregen van het huis waar de Georgiërs zich verborgen hielden. Nu moest hij het nog zien te vinden.

Toen zag hij de rookpluim halverwege de berghelling, keek nog eens op de kaart, en zag dat zijn probleem was opgelost. Het vuur was een baken, exact op de plek waar hij had verwacht hun bestemming te vinden. Maar ze waren te laat. Tenzij die stomme boeren er op de een of andere manier in waren geslaagd hun eigen huis in de fik te steken, was de Amerikaanse dief hem voor geweest.

‘Naar die rook toe!’ zei hij tegen de piloot. ‘En snel!’

Ze vlogen parallel aan de vallei aan de voet van de Puy de Tourrettes. Nu veranderde de piloot van koers en zette de daling in. Ze gingen regelrecht op de rook af toen die opeens werd overschaduwd door een explosie die een vuurbol de lucht in schoot in een uitbarsting van kronkelende, hoog opspuitende vlammen.

Platon spuwde een hele serie Russische krachttermen in de koptelefoon en draaide zich toen om in zijn stoel, naar de vijf mannen die achter hem zaten. Ze waren allemaal uitgerust met kogelvrije vesten en automatische wapens met bolvormige geluiddempers op de loop. Dit waren Platons beste mensen, geharde veteranen die samen met hem in Afghanistan hadden gevochten, of hadden deelgenomen aan de wrede campagnes tegen de guerrillastrijders in Tsjetsjenië.

‘We zijn er over een halve minuut. Jullie tweeën gaan als eersten naar buiten, zoeken dekking en maken je klaar om rugdekking te geven. De rest gaat met mij mee.’

Toen hij het huis naderde, begon de piloot naar een plek te kijken waar hij zijn machine aan de grond kon zetten. Hij probeerde nerveus het vuur en de rook te ontwijken die het huis in hun greep hadden. Van dichtbij zag Platon dat er een enorme hap was genomen uit de achterkant van het huis, waar de explosie moest hebben plaatsgevonden. Hij zag maar drie mensen, twee vrouwen en een man, verspreid over het terrein voor het huis, niet ver van een SUV.

De man stond over een van de vrouwen gebogen en schudde haar aan haar schouders heen en weer. Hij leek geen erg te hebben in de nadering van de helikopter. Pas toen het toestel nog geen dertig meter bij hem vandaan amper twee meter boven de grond hing, keek hij om, kneep zijn ogen halfdicht en schudde zijn besnorde gezicht heen en weer. Hij stond op, maar deed geen poging om te vluchten. Hij leek verbijsterd door alles wat er om hem heen gebeurde.

De Dauphin hing met de cockpit in de richting van het huis en het neuswiel op de grond. Omdat de helling zo steil was, hield de piloot de rotoren draaiende, half boven de grond hangend, zodat zijn toestel volledig horizontaal bleef, met de achterwielen los van de grond.

De eerste twee mannen schoven de passagiersdeur open, sprongen eruit en renden gebukt over het terrein, alvorens zich plat op de grond te laten vallen en hun wapens op de man te richten. Hun drie kameraden volgden hen. Zij renden naar de neus van de helikopter en gaven Platon dekking toen hij uit het toestel sprong. Toen liepen zij alle vier naar de man, de voorste drie met hun geweren tegen hun schouder, klaar om te schieten.

De man droeg geen wapen. Ze konden nu wel zien dat de vrouw naast hem dood was, in haar keel en hoofd geschoten. Op een slipje na was ze helemaal naakt. De andere vrouw, die net zo weinig van hun komst leek te merken als de man, droeg een bikini. De man had alleen een spijkerbroek aan. Hij keek hen een paar tellen wazig aan, alsof hij niet goed kon zien, en boog zich toen, heel onverwacht, voorover, sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon te snikken.

‘Godallemachtig…’ mompelde Platon, die na zoveel jaren te zijn blootgesteld aan de gevolgen van oorlog nog steeds geen geduld had met mensen die onder druk instortten. Nu hij vlak bij het jammerende wrak stond kon hij zien dat de man voldeed aan de beschrijving van Bagrat Baladze. Dus deze huilebalk moest een bende leider voorstellen. Geen wonder dat hij zo’n gemakkelijk doelwit was geweest. Hij had het wel heel snel opgegeven. Iemand had hem een paar flinke klappen tegen zijn hoofd verkocht, maar verder had hij geen schrammetje.

Platon greep hem bij zijn keel. ‘Ben jij Baladze?’ vroeg hij.

De Georgiër keek hem niet-begrijpend aan, fronste toen en probeerde zijn schouders op te halen.

Platon gaf hem een klap in zijn gezicht.‘Ben… jij… Baladze?’ herhaalde hij, zijn stem strak van woede.

Er verscheen een blik van paniek in de ogen van zijn gevangene. Hij wees met zijn wijsvingers naar zijn oren en schudde zijn hoofd. ‘Hoor niks…’ piepte hij, en toen: ‘Ik geloof dat ik haar heb gedood. Maar ik weet niet hoe… Ik weet het niet… O, god…’

Hij begon weer te huilen en zijn gezicht leek in Platons handen te verschrompelen, betraand en snotterend als dat van een kind.

Toen Baladze zijn handen had opgetild, had Platon de handboei al gezien die nog aan zijn linkerpols zat, met de ketting er los aan. Hij greep de ketting en trok hem omhoog, de pols meetrekkend. Hij moest hem vlak voor Baladzes neus houden voordat de Georgiër hem kon zien.

Platon liet de ketting rammelen. Zijn onuitgesproken vraag lag voor de hand.

‘Hij is weg,’ zei Baladze. ‘Iemand heeft hem meegenomen. Ik heb hem niet gezien. Kon niks zien… niks horen… zo hard…’

Platon gaf een van zijn mannen een teken. ‘Vraag het aan die meid. Misschien heeft zij gezien wat er is gebeurd.’

Aan de bruinharige vrouw hadden ze net zo weinig als aan haar baas: net zo doof, net zo blind. Toen ze begreep dat haar blonde vriendin dood was, begon zij ook te jammeren.

Vervolgens richtte Platon zijn aandacht op de SUV. Die had een duidelijk spoor achtergelaten, waaraan hij kon zien dat hij met hoge snelheid de heuvel af was gekomen, een scherpe bocht had gemaakt en vervolgens slippend tot stilstand was gekomen. Degene die erin had gereden moest Baladze hebben verrast: hij had geen aanval van boven aan de heuvel verwacht, op zijn eigen terrein.

Platon realiseerde zich dat de aanvaller een stungranaat moest hebben gebruikt om Baladze en de twee vrouwen uit te schakelen voordat hij datgene wat er aan die handboei bevestigd had gezeten eraf haalde. Waarschijnlijk was het een koffertje geweest of zoiets. Als Baladze het belangrijk genoeg had gevonden om het aan zijn lichaam te ketenen, moest de inhoud wel waardevol zijn geweest. Dat document dat Zhukovskaya wilde hebben moest erin hebben gezeten. Maar dat kwam dadelijk wel; eerst moesten ze de rest van het terrein veiligstellen. De eerste twee mannen lagen nog steeds in positie. Platon maakte hun met snelle handgebaren duidelijk dat zij naar de achterkant van het huis moesten gaan en rapport moesten uitbrengen van wat zij daar aantroffen. Toen wendde hij zich weer tot Baladze.

De effecten van de granaat moesten nu wat gaan afnemen. Hij bracht zijn mond tot vlak bij het oor van de Georgiër en riep: ‘Kun je me horen?’

Baladze probeerde niet-begrijpend te kijken, maar een schittering in zijn ogen, een onwillekeurig teken dat hij Platons woorden had verstaan, verraadde hem.

‘Dat dacht ik al,’ zei Platon. ‘Goed… wat zat er in het koffertje?’

‘Welk koffertje?’

Platon stompte hem keihard in zijn maag. Toen trok hij zijn hoofd aan zijn haren omhoog. ‘Het koffertje dat aan die ketting heeft vastgezeten,’ zei hij.

Baladze piepte en hapte naar lucht. Platon bleef zijn haar vasthouden. Hij gaf er een ruk aan en trok Baladzes hoofd op en neer.

‘Nou?’

Voor het eerst toonde Baladze wat lef. Hij spuwde een klodder speeksel op Platons borst. Platon glimlachte.

Toen gaf hij Baladze een knietje in zijn kruis.

Platon hield Baladzes hoofd nog steeds vast. Dus toen deze automatisch dubbel sloeg, werd zijn hoofd, heel pijnlijk, op zijn plek gehouden.

De pijn zou nog veel erger worden. Platon stak twee vingers in Baladzes ogen. Drie van de gevoeligste plekken van zijn lichaam bezorgden hem nu tegelijkertijd helse pijnen. Baladze jankte en kronkelde, wat het trekken aan zijn haar alleen maar erger maakte. Hij zakte door zijn knieën, maar Platon trok hem weer omhoog. Hij gilde het uit.

Toen het gekrijs was weggestorven, herhaalde Platon zijn vraag. ‘Wat zat er in het koffertje?’

‘Een lijst…’ jammerde Baladze.

‘Wat voor lijst?’

‘Lijst met bommen.’

Platon vernauwde zijn ogen tot spleetjes. Hij boog zich naar voren en trok Baladzes hoofd naar zich toe tot hun gezichten nog geen handbreedte van elkaar verwijderd waren. ‘Wat voor bommen?’

Baladze liet zijn schouders hangen. ‘Nucleaire bommen, oude Sovjetbommen… verspreid over de hele wereld… honderd stuks.’

Van pure verbazing liet Platon hem los. Geen wonder dat die uitgedroogde ouwe heks zo geheimzinnig had gedaan. In Moskou zouden ze het wel in hun broek doen. De voormalige heersers over een machtig rijk, die de hulp van gangsters moesten inroepen om hun smerige geheimpjes te redden: als je een bewijs wilde hebben van hoe alles was veranderd, dan was dit het wel. Maar het was wel een kans voor hem. Als hij dat koffertje terug kon krijgen, of het zou vernietigen en vervolgens bluffen dat hij het had, zou hij in een bijzonder machtige positie verkeren.

Maar waar was de dief gebleven?

Zonder acht te slaan op Baladze, die nu in foetushouding voor zijn voeten op de grond lag, verplaatste Platon zich in de positie van de dief. Hij was van de achterkant van het huis gekomen: waarom? Omdat hij ergens boven op de heuvel de boel in de gaten had gehouden, dat was wel duidelijk. Dus waar was hij naartoe gegaan? Platon keek de oprit af naar de voorkant van het terrein. De poorten waren nog gesloten. Dus die kant was hij niet op gegaan. Daar zat ook wel wat in: waarom zou je eventuele politie tegemoet gaan? De meest voor de hand liggende vluchtroute was zoals hij hier ook was gekomen. Gezien Baladzes toestand was het allemaal nog maar net gebeurd. En er waren hooguit drie minuten verstreken sinds die explosie de lucht had verscheurd.

Platon tuurde omhoog langs de Puy de Tourrettes. Die man zat ergens daarboven, of was op dit moment bezig zich als de sodemieter uit de voeten te maken. Hij kon nog worden ingehaald.

‘Dood haar,’ zei hij tegen zijn soldaat die bij de brunette stond.

Er klonken drie droge plofjes toen de 9mm-kogels een einde maakten aan haar leven.

Zelf pompte Platon twee kogels in Baladze.

Inmiddels hadden zijn mannen zich om hem heen verzameld.

‘Niets te zien,’ zei een van de mannen die naar de achterkant van het huis waren gestuurd.

‘Dan kunnen we weg,’ zei Platon.‘Terug naar de helikopter. Snel!’

Hij rende naar de helikopter, rukte de deur open, hees zich op de stoel van de copiloot en zette de koptelefoon op.

‘Vlug!’ riep hij. ‘Langs de berg omhoog. We gaan op jacht!’