27
Tien minuten op de loopband en Carver was uitgeput. Dokter Geisel had met hem te doen, wat het alleen maar erger maakte.
‘Maakt u zich geen zorgen, dit is heel normaal,’ zei hij, terwijl hij naast het apparaat kwam staan, net zo rustig en onberispelijk als anders. ‘U bent vele maanden ziek geweest. U kunt niet verwachten meteen weer fit te zijn. Het belangrijkste is dat u geweldig goed vooruitgaat.’
Carver hijgde zo zwaar dat hij amper kon praten. ‘Hoe lang gaat het duren voordat ik klaar ben om hier te worden ontslagen? Ik moet erachter zien te komen wat er met haar is gebeurd.’
‘Dat begrijp ik, meneer Carver, maar u moet wel goed begrijpen dat u nog lang niet genezen bent. Toen u hier werd opge nomen, had u een bijzonder ernstig psychisch trauma doorgemaakt, een kloof die u afsneed van uw eigen identiteit. Normaal gesproken had ik in een geval als dit verwacht dat een bijkomend trauma, zoals het vertrek van juffrouw Petrova, u een zware terugslag zou hebben bezorgd. Maar in uw geval, meneer Carver, lijkt het wel alsof de schok een soort obstakel heeft losgewrikt. Het rotsblok is weggerold, de grot is open, uw bewustzijn is bevrijd. In feite is het een soort psychische wederopstanding.’
‘Maar als ik zoveel beter ben,’ hijgde Carver piepend, ‘waarom laat u me dan nog niet gaan?’
‘Omdat niets in de psychologie ooit zo simpel is. Ja, uw langetermijngeheugen begint weer terug te komen, maar chaotisch, willekeurig en traumatisch. Uw prognose is nog steeds onduidelijk. Het kan zijn dat dit opmerkelijke herstel doorzet. Maar voor hetzelfde geld kan de schok van die hervonden herinneringen u juist weer over de rand duwen, zelfs nog verder dan eerst.’
‘Wanneer is het dan wel veilig voor mij om hier weg te gaan?’
‘Wanneer de uitkomst wat minder dubieus is. En geniet nu maar van de rest van uw training. Lichamelijke fitheid zal u heel goed helpen bij uw geestelijke herstel.’
Toen Geisel weg was, stapte Carver van de loopband. Zijn dijen trilden en zijn benen konden hem nauwelijks dragen toen hij naar de apparaten met gewichten liep. Hij haalde net twintig kilo op de lat pulldown, en dertig op de bench press; niet te veel herhalingen en weinig gewicht aan de apparaten voor de beenspieren; sit-ups in series van zes.
Carver kon zich nu weer herinneren hoe het was om over de extreem goede conditie te beschikken die werd verwacht van een officier van de Special Boat Service. Zijn moeizame worsteling met dit programma was zoiets als een topvoetballer die werd ingemaakt bij een potje straatvoetbal. Maar het zweten, het branden van zijn spieren en het ondanks alles doorzetten gaf hem wel weer het gevoel dat hij leefde.
Hij accepteerde dat zijn geest nog steeds op het randje tussen herstel en terugval balanceerde, zoals Geisel had gezegd. Hij had het gevoel dat sommige van zijn geestelijke deuren nog wel een tijdje stevig op slot zouden blijven zitten. Maar na het afschuwelijke niet-bestaan van de afgelopen maanden weigerde hij onder ogen te zien dat het mis zou kunnen gaan.
‘Kom op,’ hijgde hij, terwijl hij weer op de loopband stapte. ‘Sneller.’
Toen hij begon te rennen, kwam de herinnering naar boven aan een andere keer dat hij had gerend, door een straat in Genève, ’s avonds laat. Hij zag een wit bestelbusje voor zich, met het logo van de Swisscom-telefoonmaatschappij erop. Hij kon de man achter het stuur niet zien, maar hij wist wie het was: Kursk, een van de Russen. Carver voelde zijn maag ineenkrimpen van spanning bij de herinnering aan die naam. Hij wist ook wie er achter in dat busje had gezeten. Alix was Kursks gevangene geweest, de Rus was met haar weggereden. Maar Carver was haar achternagegaan, ook al wist hij niet precies meer wat er was gebeurd.
Eén ding wist hij echter wel. Hij had haar teruggekregen. Hoe had ze anders al die maanden aan zijn bed kunnen zitten?
Zijn ontwaken had een diepe overtuiging van zijn liefde voor haar en de hare voor hem met zich meegebracht. Carver wist zeker dat Alix nooit uit vrije wil bij hem weg zou zijn gegaan zonder eerst afscheid te nemen. Waar ze ook was, ze had er niet zelf voor ge kozen om daar te zijn. Hij zou niet rusten voordat hij haar had gevonden en haar weer tot de zijne had gemaakt.
Een van de medewerkers van de sportzaal kwam naar de loopband toe gelopen en keek bezorgd naar Carvers rood aangelopen gezicht, zijn zwoegende borst en zijn lichtgrijze T-shirt, dat donkere zweetplekken vertoonde onder de armen en op de rug.
‘Misschien kunt u beter stoppen,’ zei hij.
‘Nee,’ zei Carver. ‘Ik wil blijven lopen.’
Aan de andere kant van de stad bereidde een man zich voor op een moeilijk telefoongesprek. Hij was ruim één meter tachtig lang en zo dun als een bonenstaak. Hij had een melkwit sproetengezicht met zachtmoedige blauwe ogen en een enorme bos roodblonde dreadlocks.
Thor Larsson haalde een keer diep adem en begon toetsen in te drukken. Hij moest even wachten tot de telefooncentrale van de kliniek opnam, waarna hij zei: ‘Het kantoor van Monsieur Marchand, alstublieft.’
Nerveus ijsberend wachtte hij tot hij werd doorverbonden met de financieel directeur.
‘Het gaat om de rekening van monsieur Carver…’ begon Larsson. ‘Kunt u mij alstublieft nog enkele dagen de tijd geven? Ik denk dat ik wel aan wat geld kan komen. Misschien niet alles, maar in elk geval een groot deel, dat garandeer ik u.’
Tot zijn grote verbazing klonk de stem aan de andere kant van de lijn geruststellend, bijna onderdanig. ‘Monsieur, alstublieft, doet u toch geen moeite,’ zei Marchand. ‘U hoeft zich nergens zorgen om te maken. Monsieur Carvers rekening is geheel voldaan en ik heb instructies ontvangen voor alle toekomstige uitgaven. Hij kan zo lang bij ons blijven als hij wil.’
‘Wat? Wanneer is dat gebeurd?’ vroeg Larsson.
‘Pff! Eens even zien… een dag of twee geleden, dacht ik.’
‘En wie betaalt de rekeningen dan?’
‘Het spijt me, Monsieur, maar dat kan ik u niet vertellen. Wij hebben instructies gekregen om uitstaande nota’s door te spelen naar een advocaat, die handelt namens een cliënt. Wie die cliënt is, tja … dit is Zwitserland, monsieur. Wij respecteren de privacy van mensen.’