11

Alix nam de bus naar Genève en stak vervolgens de rivier de Rhône over, waarna ze heuvelopwaarts door de smalle keienstraatjes van de Oude Stad liep, met aan weerskanten eeuwenoude huizen die zo hoog en zo smal waren als boeken op een plank. De etalages van de chocolaterieën lagen vol met hartvormige geschenkdozen. De boetieks en haute-couturewinkels stonden helemaal in het teken van lingerie en verleidelijke jurken. De banken hielden over dat alles de wacht, in de wetenschap dat zoals altijd aan alles, inclusief de liefde, een prijskaartje hing.

Ze bleef even staan om naar een etalagepop te kijken in een kort, zwart feestjurkje en schoenen die uit niet veel meer bestonden dan torenhoge hakken en wat smalle, leren riempjes.

Zelf had ze zich vroeger ook zo gekleed, in een tijd dat ze haar kleren uitzocht met het zelfvertrouwen dat voortkwam uit het feit dat ze zeker was van het effect dat ze ermee bereikte. Die vrouw zou ze weer willen zijn, met een drankje in haar ene hand en een knappe man in de andere. Maar het spiegelbeeld in de etalageruit liet een meelijwekkend wezen zien, gekleed in een jas uit een tweedehandswinkel en een goedkope, weinig flatteuze spijkerbroek. Op de een of andere manier moest ze binnen een uur of zo een imitatie op haar gezicht zien te schilderen van wat ooit haar natuurlijke schoonheid was geweest, iets wat goed genoeg leek om de klanten in de Bierkeller tevreden te stellen; mannen met grijpgrage vingers die graag een visuele traktatie kregen bij hun veel te duur betaalde drankjes.

Ze ging terug naar Carvers appartement op de bovenste verdieping. De kamers werden allengs leger nu er steeds meer meubels werden verkocht om tegemoet te komen aan de eindeloze kosten van het sanatorium. Ze miste de grote chesterfieldbank en de antieke leunstoelen, waarvan de leren bekleding in de loop van tientallen jaren zo uitnodigend zacht en soepel was geworden. Zijn geliefde breedbeeldtelevisie en hifi-installatie waren ook al verdwenen, evenals alle schilderijen, op één na. Het hing boven de open haard in de woonkamer, een frisse, impressionistische afbeelding van een victoriaans dagje naar het strand, met vrouwen die hun rokken optilden en mannen die hun broekspijpen oprolden, een tableau van onschuldig plezier.

Alix hoefde maar naar het schilderij te kijken om zich de middag te herinneren waarop ze het voor het eerst had gezien. Ze had een van zijn oude T-shirts aangehad en zat, opgekruld als een slaperig poesje, in een van de leunstoelen te kijken hoe Carver door de stoffige zonnestralen liep die door het raam van zijn appartement naar binnen schenen. Hij liep met een soepele, dierlijke gratie en boog zich toen over haar stoel. Ze had zijn ogen over haar heen voelen glijden voordat hij haar een van de kopjes koffie gaf die hij in zijn handen hield. Hij had gezien dat ze naar het schilderij zat te kijken.

‘Dat is Lulworth Cove,’ zei hij, ‘aan de kust van Dorset, ten westen van mijn oude basis.’

‘Het is heel erg mooi. Wat was dat voor basis?’

Carver had gelachen. ‘Dat kan ik je niet vertellen. Misschien ben je wel een gevaarlijke Russische spionne.’

Ze had geglimlacht en gezegd: ‘O, nee, ik ben geen spionne. Niet meer althans.’ Ze vertelde hem de waarheid. Die middag in Carvers appartement was ze, voor één keer in haar leven, een doodgewone vrouw geweest, die zich overgaf aan het gelukzalige gevoel van verliefd worden.

Die droom was haar wreed ontnomen. Het had geen zin zich vast te klampen aan de een of andere pathetische, meisjesachtige illusie van romantiek. In de echte wereld bestond zoiets niet; daar was alleen plaats voor een eindeloos gevecht om te overleven, een gevecht zonder scrupules of principes. Wanneer je al het overbodige wegdacht, bleven er maar twee dingen over om rekening mee te houden: hoe graag ze wilde overleven en tot hoever ze bereid was te gaan om te overleven.