52
Kenny Wynter deed zijn uiterste best om respectabel te zijn. Hij was lid van de plaatselijke Conservatieve Vereniging, schonk geld aan het restauratiefonds van de kerk en had lidmaatschappen bij de golf- en de tennisclub. Bij hem thuis was het een komen en gaan van vrouwen, wat zijn vrouwelijke buren bijzonder ergerde, maar ook hun belangstelling voor hem deed toenemen. Waar ze zich echter het meest aan ergerden was de kennelijke bewondering en jaloezie van hun echtgenoten voor Wynters harem, en de gretigheid waarmee zij elke zomer ingingen op de uitnodigingen voor zijn zwembadfeesten, waar ze zich met grote ogen vergaapten aan al die jonge meisjes die zich in bikini om hun gastheer verdrongen.
Zo kwam het dat Kenny Winter de sociale regels nakwam, maar te gelijkertijd iedereen voldoende reden gaf om over hem te roddelen.
Elke donderdagavond ging Wynter naar de tennisclub. Hij maakte deel uit van een vast groepje van vier heren. Ze speelden om twee gewonnen sets van de drie, werkten zich bescheiden in het zweet en gingen dan wat drinken en een hapje eten in de Orange Tree, een pub in Totteridge Village. Tegen achten stond zijn gloednieuwe Porsche 911 Carrera S op de parkeerplaats achter de pub. Hij was leigrijs, met een zwartleren interieur. Wynter zat al binnen en bestelde het eerste rondje bier.
Op dat moment parkeerde er een auto naast de Porsche. Het was een tien jaar oude Honda Accord met verschoten blauwe lak. Vrijwel elke voorbijganger met een minimale kennis van auto’s zou in staat zijn de 911 te herkennen. Maar alleen voor de meest toegewijde Honda-liefhebber was de Accord meer dan een onooglijke, anonieme, volkomen ongedenkwaardige personenwagen. Daarom had Carver hem die middag ook gekocht, voor 450 pond, in contanten, van een kleine advertentie in Auto Trader.
Hij stapte uit de auto. Hij droeg een grijs polyester pak en een wit polyester overhemd. Zijn blauwe stropdas met lichtblauwe en witte strepen was van kunstzijde. Zijn schoenen waren glimmende, lichtgrijze instappers, met een soort miniatuurpaardenbitjes op de wreef, waarvan het verguldsel hier en daar was afgesleten, zodat het kale metaal eronder vandaan kwam. De aktetas die naast hem stond was oud en versleten. Zijn getinte bril met stalen montuur was de deerniswekkende poging van een sukkel om cool en modern te zijn.
Carver had zich niet geschoren. Een vale pruik hing over zijn oren en in zijn nek. Het droeg bij tot de algehele indruk van een onopvallend kantoormannetje en verborg zijn eigen haar, dat was geknipt en geverfd om op dat van Wynter te lijken. Morgenochtend zou hij contactlenzen indoen in de kleur van Kenny’s ogen en tegen de tijd dat hij op het vliegtuig naar Frankrijk stapte, zou hij Kenny Wynter zijn.
Nu stapte hij uit de Honda. Hij stond pal naast de passagierskant van Wynters Porsche. Carver stapte op het asfalt en draaide zich om om de aktetas van de stoel te pakken. Toen hij hem uit de auto trok begaf de gesp het, zodat de tas openviel en de inhoud – een half opgegeten sandwich in een kartonnen doosje, een goedkoop zak rekenmachientje, een half opgekauwde balpen en een exemplaar van de Daily Express – tussen de beide auto’s op de grond viel.
Inwendig vloekend ging Carver op zijn hurken zitten en begon zijn spullen bij elkaar te zoeken. Toen keek hij heel even om zich heen over de parkeerplaats. Er was niemand anders dan hij. Hij dook weer omlaag en haalde een klein, doorzichtig, afsluitbaar plas tic zakje uit zijn binnenzak. Daar haalde hij een klein stukje gereedschap uit, van maar een paar centimeter lang. Aan één kant zat een plat zwart plastic schijfje, waardoor het apparaatje rechtop op de grond kon blijven staan. Uit het schijfje stak een rond schachtje, als een soort miniatuurschroevendraaier. De andere kant was niet afgeplat, maar daar was er een inkeping in aangebracht.
Carver schroefde het dopje van het bandventiel van het voorwiel van de Porsche en legde het op het asfalt. Toen stak hij het apparaatje in de bovenkant van het ventiel, dat precies in de inkeping paste, en draaide het tegen de klok in. Het ventiel raakte los uit de rubber behuizing en gleed eruit, nog steeds bevestigd aan het apparaatje. Meteen begon er met een sissend geluid lucht uit de open binnenband te ontsnappen. Carver drukte zijn linkerduim op de ope ning om te voorkomen dat er nog meer lucht uitliep. Het laatste wat hij wilde was een merkbaar lagere bandenspanning. Met zijn rechterhand legde hij het stukje gereedschap op de grond, met het ventiel omhoog. Toen trok hij het ventiel van het apparaatje en stak het in zijn broekzak.
Vervolgens stak hij zijn hand weer in het plastic zakje en haalde er een identiek ventiel uit. Hij zette het op het uiteinde van het apparaatje, haalde zijn duim weg en schroefde het nieuwe ventiel terug op de band. Toen hij klaar was schroefde hij het dopje er weer op. De hele operatie had nog geen dertig seconden in beslag genomen.
Een auto kwam de parkeerplaats oprijden en parkeerde ongeveer twintig meter verderop. Een man en een vrouw stapten uit. Carver begon de rommel op te rapen die uit zijn aktetas was gevallen. Hij had zich de moeite kunnen besparen. Het stel had veel te veel belangstelling voor elkaar om zijn aanwezigheid zelfs maar op te merken. Ze liepen gearmd de pub binnen.
Carver gaf hun een paar tellen voorsprong, terwijl hij alles weer in zijn tas stopte. Toen ging hij zelf ook een biertje halen.
Niemand besteedde ook maar enige aandacht aan Carver toen hij met een biertje in zijn hand zijn krant zat te lezen. Wynter en zijn tennisvrienden zaten aan het tafeltje naast hem. Carver keek en luis terde. Wynter had zich, zoals altijd, tot in de finesses voor zijn rol gekleed: een verschoten spijkerbroek; een donkerblauwe kasjmier trui met V-hals op een effen wit T-shirt; een peperduur Tag Heuer-horloge. Hij deed geen poging het hoogste woord te voeren, maar wanneer hij iets zei deed hij dat op een ontspannen, goedgehumeurde manier. Zijn stem was neutraal, klasseloos, met hooguit een spoortje van het Londense arbeidersmilieu waaruit hij afkomstig was. Heel af en toe gooide hij er wat meer Cockney doorheen, gewoon om grappig te doen. Maar als hij om iets lachte wat een van de andere mannen had gezegd, deed hij dat altijd met een vriendelijke glimlach, om hun te laten weten dat hij het niet zo meende en niemand voor het hoofd wilde stoten. Niemand nam dan ook ergens aanstoot aan. Het was een meesterlijk stukje toneelspel.
Carver had de afgelopen dagen elk aspect van Kenny Wynters leven bestudeerd. Toen ze nog in Noorwegen waren, had Grantham hem de hele biografie al gegeven.
‘Onze Kenny is geboren in Kensal Rise, Noord-Londen, op 15 mei 1961. Zijn vader, Reginald “Nutter” Wynter, was een boef, die banken en geldtransporten overviel zonder dat het hem ook maar iets kon schelen wie daarbij gewond raakte of om het leven kwam. Kort na Kenny’s geboorte ging hij voor twintig jaar de cel in, waar hij na vijftien jaar overleed. Kenny werd opgevoed door zijn moeder, Noreen. Hij was een slim knaapje, dat naar het gymnasium ging en daarna zelfs naar Oxford. Daar studeerde hij in 1982 af, cum laude, met een keurig middenklasseaccent en een voorliefde voor mooie wijnen. Vervolgens is hij in het familiebedrijf gegaan. Onze Kenny werd een dief, net als zijn ouwe pa. Alleen pakte hij het, met zijn intelligentie, heel anders aan.’
O ja, onder al dat zachte kasjmier was Wynter een kille, berekenende rotzak. Hoe vriendelijk hij ook mocht lijken, een deel van hem bleef altijd afzijdig en hield alles volkomen emotieloos in de gaten. Hij gebruikte vrouwen voor seks en decoratie, zonder ook maar de geringste behoefte aan een diepere, emotionele relatie. Hij kon geen complicaties gebruiken die hem konden hinderen bij zijn werk. En wanneer hij een opdracht kreeg, voerde hij die zonder gewetensbezwaren uit, ongeacht de consequenties, zonder last van morele overwegingen.
Carver wist precies hoe dat voelde.