1

De luchthaventechnicus was nog net geen één meter tachtig lang en het lichaam onder zijn overall en bodywarmer was slank en atletisch gebouwd. De enkele lijn die dwars over zijn krachtige, donkere voorhoofd liep wees op daadkracht en vastberadenheid en zijn heldergroene ogen straalden een kalme, bijna kille intelligentie uit. Een gebreide wollen muts bedekte zijn korte, bruine haar. Het onderste gedeelte van zijn gezicht ging verborgen onder een baard.

Hij droeg een naamplaatje op zijn borst. Volgens dit plaatje heette hij Steve Lundin.

Het naamplaatje was nep. De echte naam van de technicus was Samuel Carver.

Niemand in de hangar keek vreemd op toen Carver het luik in het staartstuk van de privéjet openschroefde en zichzelf ophees in de technische ruimte voor een standaardinspectie voorafgaande aan de vlucht.

Deze ruimte was niet toegankelijk wanneer het toestel eenmaal was opgestegen. Het was niet meer dan een ruimte gevuld met lelijke, maar functionele onderdelen, zoiets als de kelder van een gebouw. Dingen als bundels met bedradingen die de elektronische circuits van het vliegtuig met elkaar verbonden; de kabels en hydraulische lijnen die het roer en de hoogteroeren bedienden; de pijpen die oververhitte lucht onder hoge druk aan de motoren onttrokken en doorstuurden naar het verwarmingssysteem van de vliegtuigcabine. Die dingen waren geen van alle het aanzien waard en absoluut niet opwindend, natuurlijk totdat er iets mee misging.

Het waren de luchtkokers die Carver interesseerden. Ze waren bedekt met dik, zilverkleurig isolatiemateriaal, bijeengehouden met plastic klemmen en ze vormden via buizen en vertakkingen een heel netwerk door het vliegtuig, zoiets als het watersysteem in een woning. Hij rommelde wat aan de leidingen en trok een van de verbindingen een beetje los, zodat de hete lucht eruit zou lekken. De verbinding zelf was niet meer dan een handbreedte verwijderd van de hydraulische accumulator.

Tegen de tijd dat Carver het luik weer had afgesloten en wegliep, was het lot van het toestel bezegeld.

In de passagierslounge stond een tv aan. De verslaggever van CNN had grote moeite zijn tranen te bedwingen terwijl hij voor een zwartgeblakerde uitgebrande kerk stond.

‘Wij kunnen u niet laten zien hoe het er op dit moment binnen in dit knekelhuis uitziet,’ zei hij, met een ondertoon van nauwelijks verholen emotie in zijn zangerige Ierse accent. ‘De taferelen zijn te weerzinwekkend, te misselijkmakend. Daarbinnen liggen de verkoolde en verminkte lichamen van vierhonderd onschuldige vrouwen en kinderen. De stank van hun verbrande lichamen hangt hier overal om ons heen.

‘Terwijl westerse politici zich afwenden van dit onbeduidende stukje West-Afrika, is een nu al tien jaar durende burgeroorlog in genocide veranderd. De rebellenlegers die deze meedogenloze campagne op touw hebben gezet, zijn beter getraind en uitgerust dan ooit tevoren. Hun leiders leggen een niveau van organisatie en strategisch plannen aan de dag dat alles wat zij ooit eerder hebben gedaan verre overtreft. Op de een op andere manier hebben deze meedogenloze moordenaars ergens nieuwe hulpbronnen, nieuwe kennis vandaan gehaald. En terwijl het handjevol overlevenden van dit dorp tussen de lijken naar hun geliefden zoekt, is er één vraag die zich onvermijdelijk aan ons opdringt: wie steunt deze rebellen? Want wie zij ook zijn en wat hun redenen ook mogen zijn, het bloed van een heel volk kleeft aan hun handen.’

‘Shit, wat een grappenmaker is die knaap!’

Terwijl hij de drie andere mannen in de ruimte aankeek, gaf Waylon McCabe een klap op zijn bovenbeen. Meestal waren Waylon McCabes ogen kille, smalle spleetjes in gerimpelde plooien in verweerde huid die permanent samengeknepen leken tegen de felle gloed van de Texaanse zon die hij thuis gewend was. Op dit moment voelde hij zich wel op zijn gemak, samen met zijn vrienden.

‘Man, straks gaat hij nog huilen, om te laten zien wat een gevoelige jongen hij is. Maar ik wil wedden dat zo’n stel dooie negers hem net zo weinig kan schelen als mij. Hij staat daar alleen een beetje reclame te maken voor zichzelf en aan al die prijzen te denken die hij in de wacht kan slepen omdat hij zo’n toonbeeld van menslievendheid is… verdomd, het zou me niks verbazen als hij net zoveel geld aan die oorlog verdiende als ik.’

‘Dat betwijfel ik ten zeerste, baas,’ zei een van de andere mannen, terwijl hij een slok nam uit een fles Molson Canadian.

‘Nou, ik weet het nog zo net niet, Clete,’ antwoordde McCabe met een grijns. ‘Natuurlijk, mijn diamanten leveren meer op. Maar denk ook eens aan de onkosten. Hij heeft niet voor wapens en munitie hoeven dokken, of instructeurs om al die inheemse knapen te trainen… Hé, geef mij eens zo’n biertje, voordat ik omval van de dorst.’

McCabe was een eind in de zestig, maar ondanks alle rimpels in zijn gezicht was hij nog steeds taaier en energieker dan de meeste mannen die nog niet half zo oud waren. Hij had de afgelopen drie dagen aan de noordkust van de Yukon en Northwest Territories doorgebracht. Daarvandaan naar de Noordpool kwam je niet veel anders tegen dan ijs. Nu zat hij in een privéruimte in de vertrekhal van de Mike Zubko-luchthaven, vlak buiten de stad Inuvik, te wachten op het vliegtuig dat hem naar huis zou brengen.

Hij was bezig een besluit te nemen of hij vervolg zou geven aan zijn gevoel dat er aanzienlijke hoeveelheden olie in de streek aanwezig waren. Alle grote corporaties hadden zich al uit de streek teruggetrokken. Olie was goedkoop, de winning zou kostbaar zijn en de plaatselijke eskimo’s – Waylon McCabe was niet van plan ze Inuit te noemen en ze konden wat hem betreft doodvallen als ze daar aanstoot aan namen – begonnen moeilijk te doen over het feit dat het land van hun voorouders werd geplunderd. In elk geval vonden ze de voordelen niet tegen de nadelen opwegen.

McCabe echter, keek om zich heen naar waar de olie was, en waar alle trammelant was, en zag dat ze zich meestal op dezelfde plekken bevonden. Met die theemutsen in het Midden-Oosten en de rooien in Zuid-Amerika kon het niet anders dan dat vroeg of laat de olievoorraden zouden worden bedreigd. Intussen waren miljoenen Chinezen en Indiërs auto’s aan het kopen en fabrieken aan het bouwen, dus kon de vraag alleen maar groter worden. Grote vraag en een onzeker aanbod betekende dat de prijzen omhoog zouden schieten en dat velden die nu marginaal werden geacht opeens de moeite waard gingen worden om te exploiteren. En wie kon het dan ook nog maar ene moer schelen wat een stelletje zeehondenjagers ervan vond? Een paar dollar in de juiste zakken en dat probleem was ook weer uit de wereld. En iedereen die het geld weigerde aan te pakken zou er algauw achter komen dat hij de verkeerde beslissing had genomen.

Er werd op de deur geklopt en Carver kwam de ruimte binnen. Zijn normale, ontspannen tred was verdwenen. Zijn houding was voorzichtig en zijn blik aarzelend en nerveus. Hij wekte duidelijk de indruk zich niet op zijn gemak te voelen in de aanwezigheid van iemand die zo rijk en machtig was als McCabe.

‘Toestel is gecontroleerd, volgetankt en klaar voor de start,’ zei hij. ‘Sorry dat ik het zeg, meneer, maar als ik u was zou ik maar gaan. Er zit zwaar weer aan te komen.’

McCabe gaf hem een kort knikje, ten teken dat hij het had begrepen en dat hij wel weer kon gaan.

In de deuropening bleef Carver nog heel even staan, hoewel niemand nog erg in hem leek te hebben.

‘Dan wens ik u een goede vlucht, meneer,’ zei hij.