47

Drie dagen op pad, nog een te gaan. Het was laat in de middag, nog een eind te gaan voor de zon onderging, en ze beklommen een zuidoostelijke helling, dekking zoekend tegen de noordwestenwind vanaf zee. De bergen waren niet meer dan vijftienhonderd tot achttienhonderd meter hoog, maar de toppen waren messcherpe haaientanden die ze nog indrukwekkender maakten. Carver en Larsson waren weer elkaars gelijken toen zij van de ene kant naar de andere over de helling laveerden, telkens scherpe bochten makend om de hoek van hun klim te veranderen. Praten deden ze niet veel. Gezien de hoeveelheid inspanning die zij elke dag leverden, was adem te kostbaar om aan praten te verspillen.

Ze gingen een lange, open bergkam tegemoet, een rotsrichel van een paar meter breed, die uit de berg omhoogstak en aan beide zijden vrijwel loodrecht omlaag voerde totdat hij uitkwam op een minder steile helling die, als een zijkant van een piramide, driehonderd meter lager op de bodem van de vallei uitkwam. De twee mannen waren van plan de richel over te steken, vervolgens naar het lager gelegen, meer beschutte terrein te skiën, waar zij hun tweepersoonstentje konden opzetten, en wat water konden koken op hun naftabenzinebrander om dat te vermengen met hun gedroogde rantsoenen. Carver verheugde zich nu al op rundvleescurry met rijst, een klassieker uit de gedroogde cuisine van het kookboek voor mariniers – een maaltijd die naar vroeger smaakte.

Hoe hoger ze kwamen, des te minder beschutting ze hadden. Ze voelden hoe de wind begon op te steken en aan hun parka’s en rugzakken begon te rukken en de capuchons van hun parka’s tegen hun oren duwde. Het afgelopen uur had de helling die nu voor hen oprees bijna heel hun gezichtsveld in beslag genomen. Carver had wel gezien hoe de hemel steeds donkerder was geworden naarmate de blauwe lucht had plaatsgemaakt voor loodgrijze wolken. Maar nu zij de bergkam naderden, kregen ze steeds meer uitzicht en konden ze helemaal tot aan de Atlantische Oceaan kijken.

Een paar passen voor hem wees Larsson met zijn arm naar de horizon en riep één enkel woord: ‘Storm!’

Dat hoefde hij Carver niet te vertellen. In het noordwesten kwam een massieve muur van loodgrijze wolken op hen af, die het afnemende zonlicht blokkeerde als een reusachtig lichtwerend gordijn, dat steeds dichterbij kwam.

Het begon met de minuut harder te waaien en sneeuwvlagen werden bijna horizontaal in hun gezicht geblazen. Naarmate de temperatuur verder daalde, zou de windverkilling een steeds grotere dreiging gaan vormen. Onbeschermde huid kon binnen enkele minuten bevriezen.

Carver keek langs Larsson naar de richel, en toen weer naar de naderende storm. Ze hadden geen schijn van kans om de overkant van de richel te bereiken voordat de storm bij hen was. Als ze midden op de richel werden overvallen, totaal onbeschut, zouden ze van de berg worden geblazen als de zaadjes van een paardenbloem. Zelfs als ze de wind overleefden, zouden ze nog te maken krijgen met een white-out. De door de wind voortgedreven sneeuw en diffuus licht door een onafgebroken wolkenlaag zouden alle schaduwen in hun omgeving verdrijven, zodat zij volkomen verloren en gedesoriënteerd zouden zijn. Op vlak terrein was een white-out al gevaarlijk genoeg. Op een smalle bergrichel, met aan weerskanten peilloze dieptes, betekende het een zekere dood.

Carver wees voor zich uit, schudde toen kort zijn hoofd en haalde een vinger langs zijn keel. Larsson knikte en wees de andere kant op, naar de berg zelf. ‘Kamp opslaan – nu!’ riep hij, nauwelijks in staat zich verstaanbaar te maken boven het geraas van de wind uit.

Ze draaiden zich om en skieden naar een smalle, vlakke richel in de luwte van de bergwand, die hun enige beschutting tegen de elementen zou bieden. Ze trokken hun ski’s uit en staken ze, samen met de skistokken, verticaal in de sneeuw, waarna ze hun rugzakken ernaast gooiden. Beide mannen hadden sneeuwschoppen aan de buitenkant van hun rugzakken zitten. Ze maakten ze los en begonnen zonder iets te zeggen een rechthoekig gat te graven, een soort ondiepe sleuf. Ze moesten vechten tegen de wind en de sneeuw die net zo vastberaden leken om elke vooruitgang die ze boekten onmiddellijk weer ongedaan te maken.

Toen het gat ongeveer tot aan hun knieën reikte, liep Carver naar Larssons rugzak en maakte de nylon zak open die hun tent bevatte. Als ze erin slaagden die op te zetten in de sleuf, en vervolgens de tentflappen langs alle kanten met een laag sneeuw te bedekken, zou hun dat voldoende beschutting moeten bieden om de storm uit te zitten.

Snel en methodisch sorteerde Carver de haringen, stormlijnen en stokken: beter om daar een minuutje aan te spenderen dan straks vijf minuten in paniek te lopen zoeken als er iets ontbrak. Hij en Larsson drukten de tentharingen in de sneeuw en waren klaar om met de lijnen te beginnen. De tent was gloednieuw, speciaal ontworpen om gemakkelijk op te zetten. Onder normale omstandigheden hadden ze er hooguit een paar minuten voor nodig, maar de storm had daar andere ideeën over. De windkracht bereikte enorme hoogtes en het begon steeds harder te sneeuwen. Carver en Larsson waren allebei sterke, fitte mannen. Ze wisten wat ze deden. Hun uitrusting was van superieure kwaliteit. Ze wierpen al hun kracht en energie in de strijd om het ultralichtgewicht materiaal vast te snoeren. Toch lukte het de mannen niet de macht van de elementen te trotseren.

De sneeuwstorm bereikte een nieuw crescendo. Hij blies de vuurrode nylon tent weg, hoog de lucht in, als een vlieger die misschien nog een paar seconden zichtbaar was en vervolgens verdween in de allesomvattende witheid.

Carver keek hem na. Hij stond zichzelf een kort moment van ergernis toe, en concentreerde zich toen op het probleem van overleven. Het zicht werd steeds slechter. Hij kon nog maar nauwelijks de omtrekken zien van de rugzakken en ski’s die op nog geen meter afstand stonden, en Larsson was weinig meer dan een schaduw, half verborgen achter de sneeuw.

‘Kom mee!’ schreeuwde Carver.

Hij stak zijn hand uit en greep Larssons arm, waarna hij hem meesleurde, tegen de geselende wind in, naar hun uitrusting, die naast de hoog oprijzende bergwand lag.

Er lagen diepe sneeuwbanken tussen de bergwand en de brede richel waarop zij stonden. In een ideale wereld zouden ze zich daar ingraven en een echt sneeuwgat maken, dat tegen de elementen beschermde als een ondergrondse iglo. Maar dat was twee tot drie uur werk. Carver schatte dat ze hooguit een kwartier hadden voordat de ijskoude wind en de sneeuw hen volledig zouden overweldigen. Hun enige hoop was het uithakken van een rudimentaire grot. Die zou gedeeltelijk openstaan voor het natuurgeweld, maar zou hun in elk geval een bepaalde mate van beschutting bieden.

Carver ging aan de slag. Hij hakte in op de sneeuw en verwijderde het in brokken die nog het meest leken op ijskoude witte B2-blokken. Inmiddels was hij al bijna negen uur in de weer. Het laatste wat hij had gegeten waren wat energierepen en chocolade, die hij ’s middags onderweg had opgeknabbeld. Hij had het koud en was uitgedroogd, zodat hij tegelijkertijd rilde en transpireerde. Hij droeg verschillende lagen speciale bergkleding, die ervoor was gemaakt om vocht aan zijn huid te onttrekken en hem zo droog en warm mogelijk te houden. Maar naarmate zijn energie- en vochtniveau daalden, werden de kleren steeds minder effectief. Hij moest het gat zo snel mogelijk afmaken, maar juist de zwakte die rust en beschutting zo belangrijk maakte, maakte dat hij traag was en elke beweging met zijn schep een enorme inspanning was.

Door de sneeuwvlagen heen zag hij dat Larsson er niet veel beter aan toe was. Zijn bewegingen waren traag en inefficiënt. Hij keek Carver even aan en hoewel de ogen van de Noor verborgen gingen onder zijn sneeuwbril, zag Carver aan zijn gebogen hoofd en afhangende schouders dat zijn vriend op het punt stond zijn nederlaag te erkennen.

Carver balde zijn vuist en riep: ‘Kom op nou!’ Hij had geen idee of hij zich verstaanbaar kon maken, maar Larsson leek toch te begrijpen wat hij bedoelde. Hij rechtte zijn rug, draaide zich weer om naar het gat, en viel met een laatste, wanhopige energiestoot op de sneeuwlaag aan.

Naar alle redelijke maatstaven had Carver de grenzen van het menselijke uithoudingsvermogen allang overschreden. De uitputting van zijn spieren, het wanhopige gebrek aan zuurstof in zijn longen, het genadeloze beuken van de wind en de verraderlijke tentakels van kou die in zijn lichaam doordrongen, smolten samen tot één allesomvattende pijn. En het enige wat hij hoefde te doen om ervoor te zorgen dat die pijn wegging was toegeven aan de verleiding om op te houden: om in de sneeuw te gaan liggen, in slaap te vallen en zijn lichaam over te geven aan die spookachtig witte omhelzing. Maar er is een reden waarom bij de selectie en training van speciale eenheden pijn wordt toegebracht tot op een niveau dat in alle andere gevallen als een misdadige schending van de mensenrechten en regelrechte foltering zou worden beschouwd. Het is niet alleen een kwestie van iemand fysiek hard maken. Er zit ook een psychologisch, bijna spiritueel element in: pijn en uitputting aanvaarden en – omdat je nu eenmaal altijd, op elk moment, je nederlaag kunt toegeven en ermee op kunt houden – ervoor kiezen het een deel te laten worden van je leven. Het is hetzelfde talent voor zelfkastijding, of misschien dezelfde waanzin, dat een marathonloper gouden medailles laat winnen en een bokser tot wereldkampioen maakt. Carver had overal pijn. Hij wilde ophouden. En toch koos hij ervoor om te blijven graven.

Naast hem begon Larsson echter weer in te storten. Hij had alles gegeven wat je redelijkerwijze van een mens kunt verlangen. Maar het lukte hem niet nog een stapje verder te gaan en de onredelijke inspanningen te leveren die noodzakelijk waren voor hun overleving. Hij was nauwelijks nog in staat zijn schep op te tillen en schraapte hooguit nog wat in de sneeuw, in plaats van zich erop te storten. Carver zag wel dat Larsson het punt voorbij was waarop bemoedigende woorden nog van enig nut konden zijn. Hij zou de klus alleen moeten klaren.

Hij groef een gat uit dat tot aan zijn middel kwam en dat zich iets meer dan een meter in de sneeuwlaag uitstrekte, net breed genoeg om dicht tegen elkaar aan te zitten, met hun gezicht naar de openlucht en hun spullen naast zich. Larsson viel op de grond alvorens de energie op te kunnen brengen om met zijn rug tegen de achterwand te gaan zitten, met zijn armen op zijn opgetrokken knieën. Zijn hoofd zakte naar voren alsof zijn nek het gewicht ervan niet langer kon dragen. Zijn lichaam schokte zo hard van de rillingen dat het leek alsof hij een epileptische aanval had.

Carver trok Larssons slaapzak uit zijn rugzak en rolde die uit. ‘Kruip hierin,’ zei hij op bevelende toon.

Larsson bromde iets onverstaanbaars, maar deed niets. Carver trok Larssons sneeuwbril omhoog. Zijn ogen keken wazig. Hij begon onderkoeld te raken.

Terwijl hij met zijn linkerarm Larssons laarzen optilde, gebruikte Carver zijn rechter om de slaapzak over Larssons voeten en tot halverwege zijn benen te trekken. Vervolgens sloeg hij een arm om Larssons rug en tilde hem in een soort brandweergreep van de grond, zodat hij de rest van de slaapzak onder hem door kon trekken en, zodra Larsson weer op de grond zat, helemaal omhoog over de rest van zijn lichaam. Nu beschermde de slaapzak Larsson in elk geval tegen de kou van de ijzige wanden en vloer van hun schuilplaats. Maar er was nog veel meer te doen.

Het was van levensbelang om een warm drankje in Larssons systeem te krijgen. Carver pakte de naftabrander uit en pompte het brandstofreservoir op om de druk te creëren die nodig was voordat de brander, op de ouderwetse manier, met een vlammetje, kon worden aangestoken. Carver had een doosje lucifers, maar kon daar niets mee beginnen zolang zijn handen nog in zijn dikke skihandschoenen waren gestoken. Hij rukte zijn rechterhandschoen uit, zodat zijn hand aan de kou werd blootgesteld. Hij begon onmiddellijk te beven. Hij probeerde een lucifer af te strijken, maar kraste er alleen maar zwakjes mee over het oppervlak. Toen hij het nog een keer probeerde deed hij het juist te hard, zodat de lucifer afbrak voordat hij brandde.

Er volgden nog drie pogingen. Elke keer werd het vlammetje meteen weer uitgeblazen door windvlagen die de sneeuwgrot binnenkwamen.

Larsson zat schokkerig te rillen.

Dit ging niet werken. Ze hadden meer beschutting nodig. Carver trok zijn handschoen weer aan, kroop uit het gat en pakte een van de blokken sneeuw die hij had uitgehakt. Hij sleepte het blok mee terug en plaatste het in de opening van de grot. Het kostte hem vijf kostbare minuten om voor de ingang een laag muurtje te bouwen, ongeveer tot kniehoogte: vijf minuten waarin Larssons sidderingen steeds zwakker werden. Maar nu had hij eindelijk een plekje waar het niet waaide, zodat hij zijn brander aan kon steken, een pannetje met sneeuw kon vullen en wat sterke thee kon zetten, gezoet met suiker en gecondenseerde melk.

Hij schonk de helft in een beker en hield die bij Larssons mond, zodat hij de thee tussen zijn lippen kon gieten. Eerst begon Larsson te kokhalzen en lukte het hem niet eens meer te slikken. Toen ontspande hij zich en dronk. Er kwam weer een sprankje leven in zijn ogen.

Carver dronk zelf ook een paar grote slokken thee. Toen maakte hij een van de zijvakjes van zijn rugzak open en haalde er een reep Kendal mintcake uit, een wit, romig blok suiker, glucose en water, op smaak gemaakt met pepermuntolie. Het bevatte vrijwel geen proteïnes, vitamines, essentiële mineralen of enige andere toevoeging waarvan iemand met verstand van gezonde voeding blij van zou worden. Maar als middel om een uitgeput lichaam een dosis pure brandstof te bezorgen, was het onovertroffen.

Ze deelden de reep. Larsson at de cake niet, maar liet hem in zijn mond smelten en langzaam in zijn keel glijden. Carver bekeek hem eens goed, en onderzocht vooral de onderste helft van zijn gezicht, het gedeelte dat had blootgestaan aan de wind, op tekenen van witte, wasachtige plekken die op bevriezing konden duiden.

‘Ziet er goed uit,’ zei hij. ‘Maar dat wil nog niet zeggen dat het nog niet in gang is gezet. Prikt of jeukt je gezicht?’

‘Neuh.’ Larsson schudde zijn hoofd. Het was niet echt een gevatte reactie, maar hij reageerde in elk geval.

‘Ik zal wat te eten voor je maken,’ zei Carver en kroop weg om wat rijst te koken en heet water te vermengen met de gevriesdroogde curry.

Tegen de tijd dat ze hadden gegeten, was het donker. Carver kroop in zijn eigen slaapzak. Gedurende de volgende paar uur maakte hij nog een paar keer iets te drinken. Larssons toestand leek stabiel. Het rillen hield op en toen hij uiteindelijk in slaap viel, was zijn ademhaling oppervlakkig, maar redelijk gelijkmatig. Carver wist echter dat, hoewel de eerste crisis voorbij was, het eigenlijke gevaar nog niet was geweken. Als Larsson niet snel van de berg werd gered en deskundige medische hulp kreeg, had hij nog maar enkele uren te leven.