51
‘Hebben we al iets van Petrova gehoord?’ vroeg Olga Zhukovskaya.
De FSB-kolonel die voor haar stond schudde zijn hoofd.
‘Niet meer sinds die ontmoeting in Rome, mevrouw de adjunctdirecteur. Ik heb de standaardmededeling laten plaatsen in de rubrieksadvertenties van de International Herald Tribune, maar ze heeft niet gereageerd.’
‘Weten we wel waar ze is?’
Opnieuw een bijna teleurgesteld hoofdschudden.
‘Nee. We hebben reden te geloven dat Vermulen een jacht heeft gecharterd, maar dat hebben we nog niet kunnen bevestigen, en ook al was dat wel het geval, dan zouden we het nog niet kunnen volgen. Zoals u weet, mevrouw, zijn onze middelen niet meer wat ze geweest zijn. Sinds september 1995 hebben we geen enkele verkenningssatelliet meer gelanceerd. En sinds die laatste er een jaar later al mee ophield, zijn we stekeblind.’ Hij slaakte een ietwat theatrale zucht. ‘Vroeger konden we de hele wereld onze wil opleggen, nu kunnen we hooguit nog wat foto’s stelen van westerse communicatiesatellieten…’
‘Dat kan wel zo zijn, maar het feit blijft dat we hen moeten vinden. Vermulen is iets van plan. Ik voel het gewoon.’
De kolonel zweeg en gaf zijn baas de tijd om rustig na te denken. Het duurde niet lang voordat zij een besluit had genomen. Olga Zhukovskaya was een vrouw die wist wat ze wilde. Het was een van de kwaliteiten die haar tot zo’n krachtdadig leider maakten.
‘Waar Vermulen ook mee bezig is, het heeft te maken met Pavel Novak. Hij weet wat er gaande is. En binnenkort weten wij dat ook.’