61
Alvorens zijn bed in te duiken belde Carver Grantham in Londen.
‘Morgen gaat het gebeuren,’ zei hij. ‘Ergens in de namiddag.’
‘Heb je enig idee waar het om gaat?’
‘Nog niet. Het enige wat de cliënt mij heeft verteld is dat het hem te doen is om een soort document, in een verzegelde enveloppe. Hij heeft me niet verteld wat erin staat en waarom het zo waardevol is. Hij zei alleen, en ik citeer, dat het “van vitaal belang is voor de toekomstige wereldvrede”.’
‘Wat…?’
Wat Grantham ook had verwacht, dit in elk geval niet.
‘Ja, ik weet het,’ zei Carver. ‘Ik vond het ook behoorlijk idioot klinken. En dan weet je nog niet alles. Hij heeft een soort obsessie dat wij net als de Romeinen zijn, op het moment dat het keizerrijk op instorten stond, en de barbaren aan de poorten stonden. Alleen zijn de barbaren nu geen Hunnen en Vandalen, maar islamitische terroristen die de hele wereld over willen nemen.’
‘Dat meen je niet.’ Grantham slaakte een korte, geërgerde zucht.
‘Daar moet je het maar met hem over hebben. Het enige wat ik weet is dat ik morgen, vroeg in de avond, de overdracht wil doen. Dat gebeurt in Hotel du Cap, waar we ook hebben geluncht. Ik geef je morgen de exacte tijd nog wel door. Een kwartier later ben ik van plan het hotel weer uit te wandelen, samen met de vrouw en, indien mogelijk, het document. Ik heb Vermulen verteld dat ik niemand van zijn mensen erbij wilde hebben, maar ik weet niet zeker of hij zich daaraan zal houden. Hij wil zijn investering natuurlijk ook beschermen. Dus heb ik vervoer nodig – een auto, misschien zelfs een chauffeur, een goeie – en een onderduikadres om te overnachten.’
Grantham liet een ongelovig snuivend geluidje horen.‘Zal ik meteen ook maar een privéjet voor je regelen? Daar ben je nogal gek op, heb ik begrepen.’
‘Ik kan dat document natuurlijk ook gewoon aan die jongens van Vermulen geven, in ruil voor Alix…’
‘Ik zal kijken wat ik voor je kan doen.’