7
Oorlog in de woestijn werd geacht een en al hitte, zweet en verstikkende stofwolken te zijn. Maar dat was wanneer de zon aan de hemel stond. Dit was een winteravond. Carver voelde zich als bevroren, kouder dan hij het ooit had gehad, en het klapperen van zijn tanden overstemde het geschraap van staal over aarde van de spades waarmee de mannen in de aarde groeven.
Van waar Carver stond, waren de gaten niets anders dan zwarte plekken in de blauwgrijze uitgestrektheid van de door sterren verlichte woestijn.
Het waren er zeven, zo groot en zo diep als open graven die op hun kisten lagen te wachten. Of misschien was dit hoe een goudveld eruitzag wanneer de eerste goudzoekers arriveerden en gaten begonnen te graven, op zoek naar hun fortuin. Carver en zijn mannen waren ook op zoek, maar dan naar de vezeloptische kabels die ergens onder hun voeten begraven lagen en de Iraakse dictator in staat stelden contact te houden met zijn troepen.
Carvers team van de Special Boat Service had twee uur de tijd gekregen om die schakel te verbreken. Daarvan resteerde nu nog een kwartier. En nog steeds geen kabel te bekennen.
Carver schudde in machteloze frustratie zijn hoofd. Ze hadden net genoeg tijd om nog één gat te graven. Hij was net aan het verzinnen waar dat het best kon komen toen er een explosie klonk van oorverdovende witte ruis, die in zijn oor siste en knetterde. Onder al het lawaai kon hij nog net een stem onderscheiden: ‘We krijgen bezoek, baas. Een paar compagnieën gemechaniseerde infanterie. Ze komen recht op ons af.’
‘Denk je dat ze ons hebben gezien?’ vroeg Carver.
Hij rende al naar de rand van het terrein om het met eigen ogen te kunnen zien, maar de bodem leek opeens zachter te zijn geworden en aan zijn voeten te zuigen als drijfzand. Hij vorderde veel te langzaam. Hij zou nooit op tijd zijn. Intussen werd het geruis in zijn oor steeds luider. Hij wilde zijn koptelefoon van zijn hoofd trekken, maar opeens was daar weer de stem van de uitkijk.‘Ze hebben mortieren. Daar gaan we…’
De woestijnstilte werd verbroken door een serie dreunende explosies, gevolgd door suizende geluiden, als vuurwerk dat de lucht in wordt geschoten. Een paar tellen later spatten magnesium parachutefakkels open boven de landingszone. Ze verschroeiden Carvers ogen en onthulden de vijftien meter lange Chinooks in hun brandende witte schijnsel als een paar naakte geliefden die werden verrast door een boze echtgenoot.
Nu klonken er ook mortier- en kanonschoten over de hele landingsplek. Carver hoorde een nieuwe stem, een van de helikopterpiloten, een stem die strak stond van de adrenaline: ‘We zitten hier als kokosnoten in een schiettent. Ik start de rotoren. Zorg dat je mannen zo snel mogelijk aan boord komen.’
Carver begon bevelen te geven. Hij riep in zijn intercom, maar slaagde er kennelijk niet in zich verstaanbaar te maken, want de mannen kwamen niet in beweging en ook al draaiden de helikopterrotoren op volle snelheid, toch leken ze niet van de grond te komen en opeens was de hele landingszone vol met Irakezen. Hij begreep niet waar die zo snel allemaal vandaan waren gekomen, of waarom ze Russisch tegen hem spraken. Hij meende hun gezichten te herkennen, maar hij kon zich er niet op concentreren. Hij haalde de trekker van zijn machinepistool over, maar er kwamen geen kogels uit, ook al zat het magazijn helemaal vol.
Dit klopte niet. Dit hoorde niet te gebeuren. Het was de bedoeling dat de Chinooks zouden vertrekken met al zijn mannen aan boord. Vervolgens zouden de explosieven ontploffen en de kabel breken, zodat een dreigende mislukking op het laatste moment toch nog zou uitdraaien op een triomf. Maar dat gebeurde helemaal niet, want zijn mannen waren opeens allemaal verdwenen en hij was alleen met de Russen en ze namen hem mee door een deur, een kamer binnen waar een houtvuur brandde in een open haard. En hij had zijn gevechtskleding niet meer aan. Sterker nog, hij was spiernaakt, op een zwarte nylonriem na die om zijn middel was bevestigd.
Voor hem zat een man op een stoel, en naast die man zat een vrouw, een ongelooflijk mooie vrouw in een zilveren japon. Carver schreeuwde de vrouw toe dat ze hem moest helpen, maar ook zij kon hem niet horen. En daar klopte ook niets van, want zij moest van hem houden. Alleen hield ze helemaal niet van hem. Ze lachte hem zelfs uit en alle mannen om haar heen lachten hem ook uit en nu keek de vrouw hem aan met een heel ander gezicht, verwrongen, lelijk en vol haat en gilde ze: ‘Doe hem pijn! Doe hem pijn! Ik wil hem zien lijden!’
Er werd nog harder gelachen en een van de mannen richtte een klein zwart doosje op Carver en hield een vinger boven een enkel wit knopje. En opeens werd Carver bevangen door een doodsangst die zijn maag deed omdraaien en hem op zijn knieën liet vallen, smekend om genade, hoewel zijn smeekbedes eruit kwamen als woordeloos gejammer omdat hij wist wat er nu ging gebeuren – hetzelfde wat er altijd gebeurde op het moment dat de man met het doosje op de knop drukte.
Dan ging de vinger omlaag. En begon de folterende pijn weer van voor af aan.