91

Dus zo was het vliegtuig verdwenen.

Carver zat op zijn hurken in het hoge gras naast de startbaan op het vliegveld van Pristina. De baan liep van noord naar zuid, door een smalle vallei, met aan weerszijden bergen. Alle luchthavengebouwen bevonden zich aan de noordkant: de verkeerstoren, de aankomst- en vertrekhal, de vliegtuighangars en de brandstofreservoirs. Maar Carver had met gedoofde koplampen een parallelweg naar het zuidelijke eind van de startbaan gevolgd. Daar liep een taxibaan vanaf de grote startbaan in westelijke richting naar een groot asfaltplatform aan de voet van een honderden meters hoge berg. Pas toen Carver zijn truck een eind van de weg af had geparkeerd en door het gras naar het hoge prikkeldraadhek langs de taxibaan was geslopen, zag hij in de rotswand een paar massieve, gecamoufleerde bombestendige deuren. Terwijl hij lag te kijken, landde er een helikopter op het platform. Toen de deuren opengingen werd er een reusachtige, in de bergwand uitgehouwen hangar zichtbaar en het toestel reed naar binnen. Zodra het binnen was, gingen de deuren weer dicht, maar niet voordat Carver een privéjet had zien staan met een lichte bolling aan de onderkant, net achter de vleugels. Dat was McCabes vliegtuig en óf het had zijn dodelijke lading al als een kwaadaardige foetus in zijn metalen buik, óf het stond erop te wachten.

Hij moest in die hangar zien te komen. Maar voordat hij kon verzinnen hoe hij die deuren open kon breken, moest hij eerst nog door het hek. De parallelweg maakte een bocht in de richting van de verborgen luchtmachtbasis, maar je kon er alleen binnenkomen via een door twee gewapende mannen bewaakte controlepost. Het hek liep zelfs over de taxibaan, en was op dat gedeelte voorzien van wieltjes, zodat het kon worden weggerold wanneer er een vliegtuig toestemming kreeg om te landen of op te stijgen. Op verschillende plekken stond aangegeven dat de omgeving werd bewaakt door honden.

De enige toegang werd gevormd door de hoofdingang. Carver bereidde zich al voor op een frontale aanval, en wist dat hij de bewakers zou moeten doden, toen hij in de verte een paar koplampen zijn kant op zag komen. Hij rende terug naar zijn truck en zag drie voertuigen voorbijkomen: twee open vrachtwagens, met mannen in het laadgedeelte, en één Land Cruiser. Hij liet ze een eind doorrijden en reed er toen in zijn onverlichte truck achteraan.

Toen de eerste van de open vrachtwagens bij de controlepost arriveerde, zette Carver zijn lichten aan en sloot aan in de rij. Een van de wachtposten liep naar de bestuurderszijde van de voorste wagen. Carver haalde zijn pistool tevoorschijn, schroefde de geluiddemper op de loop en legde het binnen handbereik op de stoel rechts van hem. Toen zette hij de koptelefoon van de walkman op zijn hoofd, zette zijn tanden op elkaar en drukte weer op play.

Bij het horen van de rapmuziek voelde Carver zich een oude man. In zijn oren klonk het als een toonloze, onsamenhangende kakofonie en de enige woorden die hij verstond waren de obsceniteiten. Hij had te veel tijd doorgebracht op exercitieterreinen en stormbanen, waar hij was uitgekafferd door schuimbekkende sergeantmajoors met een talent voor verbale mishandeling en fysiek geweld waar het eerste het beste lid van een straatbende nog een puntje aan kon zuigen, om onder de indruk te zijn. Maar nood breekt wet.

Ten slotte kwam de wachtpost naar zijn raampje. Terwijl hij zijn gezicht zoveel mogelijk in de schaduw van de vrachtwagencabine hield, stak Carver zijn hand uit het raampje en overhandigde hem Krasnics legitimatie.

De wachtpost vroeg hem iets. Carver antwoordde niet.

De man probeerde het nog een keer. Carver boog zich naar hem toe, wees op zijn oren en bewoog zijn hoofd mee op de maat. Hij grijnsde als een idioot en riep iets van: ‘Crazy mutherfucka!’ in een naar hij hoopte enigszins Servisch accent.

De wachtpost keek hem een ogenblik niet-begrijpend aan, en redde toen zijn eigen leven. Hij lachte en begon zijn hoofd mee te bewegen op de maat van de sissende geluiden die door Carvers koptelefoon heen klonken. Toen gaf hij hem zijn legitimatie terug en gebaarde dat hij door kon rijden.

De andere wagens bevonden zich al halverwege het platform en de zware deuren rolden al open om hen binnen te laten. Carver gaf gas en nam zijn plaats in de rij in, terwijl hij met een zucht van verlichting de muziek uitzette en zijn schouders ontspande die, zo merkte hij opeens, hoog opgetrokken waren geweest van de spanning. Het geschreeuw in zijn oren, het gevoel van onontkoombare herrie, had hem werkelijk nerveus gemaakt. Hij zat te knarsetanden en te zweten en hij voelde zich vreemd onrustig, alsof het lawaai een reactie teweeg had gebracht op een duistere, vormeloze herinnering die ergens diep in zijn geheugen verscholen zat.

Toen reed hij de hangar binnen en elke gedachte aan zijn eigen problemen verdween als sneeuw voor de zon toen hij vol verbazing om zich heen keek.

Er was een enorme ruimte in het gesteente van de berg uitgehakt. Op de voorgrond stond McCabes privéjet, pal naast de net gearriveerde helikopter: twee prachtige machines, miljoenen waard en in staat tot buitengewone prestaties, maar in deze omgeving leken het wel stukjes speelgoed. De hangar strekte zich uit tot zo ver Carvers blik reikte. In de verte stonden nog meer straaljagers in keurige rijen opgesteld, minimaal twee squadrons Joegoslavische gevechtsvliegtuigen: ouderwetse MiG-21’s, waarvan de neuskegels uit stompe, gedrongen rompen staken, en veel nieuwere MiG-29’s – ranke, dubbelstaartige roofvogels.

Een man in de overall van grondpersoneel wees Carver een plek links van de ingang aan om zijn wagen te parkeren, naast de andere drie net aangekomen voertuigen. Toen Carver aan kwam rijden, zag hij mannen uit de laadbak springen, gekleed in een bonte verzameling camouflagekleding, spijkergoed, leren jacks en zelfs sportkleding, maar allemaal gewapend. De meeste mannen bleven bij de vrachtwagens, leunden ertegen aan en staken sigaretten op zonder aandacht te schenken aan de enorme hoeveelheden vliegtuigbrandstof die hier ergens opgeslagen moest liggen. Eén van hen liep, in opdracht van iemand die hem vanuit de Land Cruiser iets toeriep, met zijn geweer om zijn schouder naar een van de vrachtwagens, opende een achterportier en sleurde een verfomfaaide blonde gestalte aan zijn geboeide handen naar buiten. Het was Vermulen. Dus McCabe had hem werkelijk verraden. Carver voelde weinig sym pathie voor de man. Iemand die zo intelligent was en zoveel ervaring had als Vermulen had het moeten zien aankomen. Maar hij was alleen, dus hij was in elk geval slim genoeg geweest om Alix ergens veilig achter te laten. Dat was tenminste iets.

Toen stapte er een tweede man uit de andere achterdeur van de Land Cruiser. Hij had achterovergekamd zwart haar en een Italiaansachtig uiterlijk dat deed vermoeden dat de eigenaar ervan nooit een gezicht zou zien dat hem zo goed zou bevallen als het zijne. De man droeg zijn zelfingenomenheid als een dure aftershave terwijl hij om de wagen heen liep, met een schokbestendig alu minium koffertje in zijn hand, en toekeek hoe een versleten bruinleren koffer door twee gewapende mannen met de grootst mogelijke voorzichtigheid werd uitgeladen. Ze plaatsten de koffer op een tweewielig karretje met een lange stang en duwden dat, nog steeds onder supervisie van de Italiaanse casanova, naar een lange rij kantoorruimtes, die tegen de achterwand van de hangar waren gelokaliseerd, minsten vijftig meter verder.

Er kwam nog een laatste passagier uit de Land Cruiser, iemand met een telefoon tegen zijn oor. Hij sloot zijn gesprek af, liep snel naar de man die het karretje duwde en gaf hem instructies. Dat, dacht Carver, moest Darko zijn. Hij had in elk geval de leiding. Vermulen volgde in de achterhoede en probeerde met rechte rug zijn waardigheid te behouden, ondanks het feit dat iemand een pistool in zijn rug gedrukt hield.

Carver zag twee kaalgeschoren mannen uit een van de kantoren komen en de kleine groep tegemoet lopen. Ze droegen zonnebrillen en oormicrofoontjes, de onmiskenbare uiterlijke kenmerken van zware jongens uit de particuliere beveiliging die net doen alsof ze voor de Amerikaanse geheime dienst werken. Hun jasjes bolden op van de wapens die eronder zaten. Ze keken toe hoe de hele rij mannen, plus het karretje, naar binnen ging. Toen sloten ze de deur en posteerden zich ervoor, de armen over elkaar geslagen, als een stel nachtclubuitsmijters, en deden hun best om dreigend te kijken.

Stelletje eikels, dacht Carver bij zichzelf. Maar de mannen brachten hem wel op een idee. Vanaf het moment dat Jaworski hem had gewaarschuwd zich buiten deze ‘binnenlandse kwestie’ te houden, had hij al vermoed dat de Amerikanen de een of andere stunt van plan waren om de bom te bemachtigen en McCabe, Vermulen en iedereen die hen daarbij in de weg stond uit te schakelen. Maar hij mocht hangen als hij hier als de eerste de beste sukkel op zijn reet zou blijven zitten wachten tot de Amerikaanse cavalerie hem te hulp kwam. Hij had McCabe één keer tussen zijn vingers door laten glippen en dat zou hem niet nog een keer gebeuren. Dat had hij bij die wegversperring al besloten. Ook had hij toen in principe al geweten wat hij wilde gaan doen.

En nu had hij precies uitgewerkt hoe hij het ging aanpakken.