53
Soepel draait Joona de Q-Park-parkeergarage in, trekt een kaartje uit de automaat, rijdt naar beneden en parkeert. Hij blijft in zijn auto zitten terwijl een medewerker van de grote, bovengelegen supermarkt de boodschappenwagentjes verzamelt.
Als er niemand meer te zien is in de garage, stapt Joona uit en loopt naar een glanzende, zwarte bestelbus met donkere ruiten, opent de deur aan de zijkant en stapt in.
De deur glijdt geruisloos dicht en op gedempte toon groet Joona Carlos Eliasson, chef rijksrecherche en Verner Zandén, chef van de veiligheidsdienst Säpo.
‘Felicia Kohler-Frost zit opgesloten in een donkere kamer,’ zegt Carlos. ‘Ze heeft daar meer dan tien jaar met haar grote broer doorgebracht. Nu is ze helemaal alleen. Laten we haar aan haar lot over? Zeggen we dat ze dood is en laten we haar daar zitten? Als ze niet ziek is, blijft ze misschien nog wel twintig jaar leven.’
‘Carlos,’ zegt Verner kalmerend.
‘Ik weet dat ik niet voldoende afstand bewaar,’ zegt hij glimlachend en hij steekt afwerend zijn handen omhoog. ‘Maar ik wil dat we dit keer écht alles doen wat we kunnen.’
‘Ik heb een groot team nodig,’ zegt Joona. ‘Als ik vijftig man krijg, kunnen we proberen alle losse eindjes en oude sporen, elke verdwijning na te trekken. Het levert misschien niets op, maar het is onze enige mogelijkheid. Mikael heeft de medeplichtige niet gezien en hij werd gedrogeerd voordat hij werd verplaatst. Hij kan ons niet vertellen waar de capsule is. We blijven natuurlijk met hem praten, maar ik denk dat hij simpelweg niet weet waar hij de afgelopen dertien jaar heeft gezeten.’
‘En als Felicia nog leeft, dan zit ze naar alle waarschijnlijkheid in de capsule,’ zegt Verner met zijn lage bas.
‘Ja,’ antwoordt Joona.
‘Hoe moeten we haar in godsnaam vinden? Dat gaat gewoon niet,’ zegt Carlos. ‘Niemand weet waar de capsule is.’
‘Niemand, behalve Jurek Walter,’ zegt Joona.
‘Die niet te verhoren is,’ zegt Verner.
‘Nee,’ zegt Joona.
‘Nog steeds helemaal psychotisch en...’
‘Dat is hij nooit geweest,’ valt Joona hem in de rede.
‘Ik weet alleen wat er in het forensisch psychiatrisch onderzoek staat,’ zegt Verner. ‘Ze schreven dat hij schizofreen, psychotisch, chaotisch en zeer gewelddadig is.’
‘Alleen omdat Walter wilde dat dat erin zou staan,’ antwoordt Joona kalm.
‘Jij denkt dus dat hij gezond is? Bedoel je dat te zeggen, dat hij gezond is?’ vraagt Verner. ‘Wat is dit, verdomme? Waarom wordt hij niet gewoon verhoord?’
‘Hij moet geïsoleerd blijven,’ zegt Carlos. ‘In het vonnis van het gerechtshof...’
‘Het is verdomme toch wel mogelijk om het vonnis te omzeilen,’ zucht Verner en hij strekt zijn lange benen.
‘Misschien,’ zegt Carlos.
‘En ik heb bekwame mensen met ervaring in het verhoren van terreurverda...’
‘Joona is de beste,’ kapt Carlos hem af.
‘Nee, dat ben ik niet,’ antwoordt Joona.
‘Jij was degene die Walter heeft opgespoord en gegrepen en jij was de enige met wie hij vóór de rechtszaak gesproken heeft.’
Joona schudt zijn hoofd en laat zijn blik door de getinte ruit dwalen, de verlaten parkeergarage in.
‘Ik heb het geprobeerd,’ zegt hij langzaam. ‘Maar Walter kun je niet om de tuin leiden, hij is anders dan andere mensen, hij kent geen angst, hij wil geen medelijden, hij zegt niets.’
‘Zou je een poging willen wagen?’ vraagt Verner.
‘Nee, ik kan het niet,’ antwoordt Joona.
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik te bang ben,’ antwoordt hij eenvoudig.
Carlos kijkt hem bezorgd aan.
‘Je maakt zeker een grapje,’ zegt hij nerveus.
Joona neemt hem op. Zijn ogen staan hard en doen denken aan nat leisteen.
‘We hoeven toch niet bang te zijn voor een oude vent achter slot en grendel,’ zegt Verner en hij krabt gestrest aan zijn voorhoofd. ‘Hij moet bang zijn voor óns. Verdomme, we kunnen zijn cel binnenvallen, hem tegen de grond werken en hem de duimschroeven flink aandraaien. Hem hard aanpakken, en dan bedoel ik echt meedogenloos hard.’
‘Dat werkt niet,’ zegt Joona.
‘Maar er zijn methodes die altijd werken,’ gaat Verner door. ‘Ik heb een geheime groep die in Guantánamo is geweest.’
‘Deze bijeenkomst heeft overigens nooit plaatsgevonden,’ haast Carlos zich te zeggen.
‘Ik heb zelden bijeenkomsten die plaatsvinden,’ zegt Verner met zijn basstem, en hij leunt naar voren. ‘Mijn groep weet alles over waterboarden en elektrische schokken.’
‘Walter is niet bang voor pijn,’ zegt Joona.
‘Dus we geven het maar op?’
‘Nee,’ antwoordt Joona en hij leunt achterover, waardoor de stoel kraakt achter zijn rug.
‘Maar in welke richting moeten we denken, volgens jou?’ vraagt Verner.
‘Als we met Walter gaan praten, kunnen we er zeker van zijn dat hij liegt. Hij zal het gesprek sturen, en als hij heeft uitgevogeld wat we van hem willen, begint hij te marchanderen en het eind van het liedje is dat we hem iets gegeven hebben waar we spijt van krijgen.’
Carlos slaat zijn blik neer en krabt geïrriteerd aan zijn knieholte.
‘Wat kunnen we dan nog?’ vraagt Verner zacht.
‘Ik weet niet of het mogelijk is,’ zegt Joona. ‘Maar als we een agent als patiënt op dezelfde gesloten afdeling kunnen plaatsen...’
‘Meer wil ik er niet over horen,’ kapt Carlos hem af.
‘Het moet iemand zijn die zo overtuigend is dat Jurek Walter toenadering zoekt,’ gaat Joona verder.
‘Jezus christus,’ mompelt Verner.
‘Een patiënt,’ fluistert Carlos.
‘Want ik denk niet dat we kunnen volstaan met iemand die hij kan gebruiken, uitbuiten,’ zegt Joona.
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘We moeten een agent zien te vinden die zó uitzonderlijk is dat Walters nieuwsgierigheid geprikkeld wordt.’