36
Reidar Frost heeft inmiddels een nieuwe broek met dubbele bies en een open overhemd aan. Het haar in zijn nek is vochtig. In elke hand draagt hij een fles Château Mouton Rothschild.
Vanmorgen was hij op weg naar de kamer boven om het touw over de balk weg te halen, maar toen hij bij de deur kwam, werd hij bevangen door scheuten van verlangen. Hij stond met zijn hand op de deurkruk en dwong zichzelf om te draaien, naar beneden te gaan en zijn vrienden wakker te maken. Ze schonken gekruide brandewijn in spits toelopende glazen en maakten gekookte eieren met Russische kaviaar.
Reidar loopt blootsvoets door de gang met donkere portretten.
De sneeuw van buiten zorgt voor een indirect licht, als een bleke duisternis.
In de leeskamer met de glanzende leren meubels blijft hij staan en hij kijkt uit door het enorme raam. Het uitzicht is sprookjesachtig. Alsof Koning Winter sneeuw over de appelboomgaard en akkers heeft geblazen.
Plotseling flikkert er licht op de lange oprijlaan die van de toegangshekken naar het voorplein leidt. Er komt een auto aanrijden. De sneeuw die erachter omhoog wervelt, kleurt rood van de achterlichten.
Reidar kan zich niet herinneren dat hij nog meer mensen heeft uitgenodigd.
Als hij denkt dat Veronica zich maar over de nieuwe bezoekers moet ontfermen, ziet hij dat het een politiewagen is.
Reidar aarzelt, zet de flessen neer op een ladekast, loopt de trap weer af en trekt zijn met vilt gevoerde winterlaarzen aan. Hij loopt de koude lucht in om de auto op het voorplein op te vangen.
‘Reidar Frost?’ vraagt een agente in burger en ze stapt uit.
‘Ja,’ antwoordt hij.
‘Mogen we binnenkomen?’
‘Hier gaat het ook,’ zegt hij.
‘Wil je niet in de auto komen zitten?’
‘Lijkt het of ik daar zin in heb?’
‘We hebben je zoon gevonden,’ zegt de vrouw, en ze doet een paar stappen naar hem toe.
‘Ik begrijp het,’ zucht hij en hij houdt zijn hand op om de vrouw tot zwijgen te manen.
Hij ademt in en ruikt de geur van sneeuw, van water dat hoog in de lucht is bevroren tot ijskristallen. Reidar vermant zich en laat zijn geheven hand afwezig zakken.
‘En waar lag Mikael?’ vraagt hij met wonderlijk klankloze stem.
‘Hij liep over een brug die...’
‘Wat zeg je godverdomme?’ brult Reidar.
De vrouw doet een stap naar achteren. Ze is lang en heeft een dikke paardenstaart op haar rug.
‘Ik probeer uit te leggen dat hij leeft,’ zegt ze.
‘Wat is dit?’ vraagt Reidar, en hij ziet er niet-begrijpend uit.
‘Hij ligt voor observatie in het Söder.’
‘Dat is niet mijn zoon, hij is jaren geleden over...’
‘Er is geen enkele twijfel over dat hij het is.’
Reidar staart haar aan met ogen die helemaal zwart zijn geworden.
‘Leeft Mikael?’
‘Hij is teruggekomen.’
‘Mijn zoon?’
‘Ik begrijp dat het vreemd is, maar...’
‘Ik dacht...’
Reidars kin trilt als hij de agente hoort zeggen dat het dna voor honderd procent klopt. De grond onder hem voelt zacht, deint als een golf en hij zoekt in de lucht naar steun.
‘Lieve god,’ fluistert hij. ‘Dank u, goede god...’
Hij glimlacht breed en ziet er volkomen kapot uit, richt zijn blik omhoog naar de vallende sneeuw terwijl zijn benen onder hem wegklappen. De agente probeert hem op te vangen, maar zijn ene knie stoot tegen de grond, hij valt opzij en vangt zichzelf op met zijn hand.
Hij krijgt hulp om overeind te komen, houdt zich vast aan de arm van de agente en ziet Veronica met zijn grote winterjas om zich heen op blote voeten van de trap komen rennen.
‘Weet je zeker dat hij het is?’ fluistert hij, en hij kijkt de agente in de ogen.
Ze knikt.
‘We hebben net de uitslag van een honderdprocentmatch binnengekregen,’ herhaalt de agente. ‘Het is Mikael Kohler-Frost en hij leeft.’
Veronica is inmiddels bij hem. Ze ondersteunt hem als hij meeloopt naar de politieauto.
‘Wat is er aan de hand, Reidar?’ vraagt ze geschrokken.
Hij kijkt haar aan. Zijn gezicht is verward en hij ziet er opeens heel oud uit.
‘Mijn kleine jongen,’ zegt hij alleen.