20
Joona kijkt even op de benzinemeter als hij de afslag naar het Statoil-tankstation en een besneeuwde parkeerplaats passeert.
Hij herinnert zich het gesprek met Reidar Frost en zijn vrouw Roseanna Kohler, drie dagen nadat hun kinderen waren verdwenen. Hij zei niet wat hij vermoedde: dat ze gedood waren door een seriemoordenaar naar wie de recherche niet meer zocht, een moordenaar wiens bestaan ze uitsluitend op theoretisch niveau hadden weten vast te stellen.
Joona stelde gewoon zijn vragen en liet de ouders vasthouden aan het idee dat hun kinderen waren verdronken.
Het gezin woonde aan de Varvsvägen in een mooi huis aan een zandstrand langs het water. Het waren een paar zachte weken geweest en veel sneeuw was gesmolten. Straten en voetpaden waren zwart en vochtig. Het water lag langs de gehele oever open en het resterende ijs was donkergrijs en nat.
Joona herinnert zich hoe hij door het huis liep, door een grote keuken en aan een enorm witte tafel bij een raampartij ging zitten. Maar Roseanna had de gordijnen voor alle ramen dichtgetrokken, en hoewel ze met rustige stem sprak, schudde haar hoofd onafgebroken.
Het zoeken naar de kinderen had geen resultaat. Ze hadden ontelbaar veel vluchten met de helikopter gemaakt, ze hadden gedoken en naar lichamen gedregd en zoekacties gehouden met vrijwilligers en gespecialiseerde hondenteams.
Maar niemand had iets gehoord of gezien.
Reidar Frost had de blik van een gevangen dier.
Hij wilde niets anders dan doorgaan met zoeken.
Joona had tegenover de beide ouders gezeten, geroutineerd vragen gesteld over binnengekomen dreigementen, of iemand zich anders of ongewoon had gedragen, of ze zich achtervolgd hadden gevoeld.
‘Iedereen denkt dat ze in het water gevallen zijn,’ fluisterde de vrouw en haar hoofd begon weer te schudden.
‘Jullie hebben verteld dat ze nadat ze naar bed zijn gegaan soms uit het raam klimmen,’ vervolgde Joona rustig.
‘Dat mag natuurlijk niet,’ zei Reidar.
‘Maar jullie weten dat ze soms het huis uit glippen en naar een gemeenschappelijke vriend gaan?’
‘Rikard.’
‘Rikard van Horn aan Björnbärsvägen 7,’ zei Joona.
‘We hebben geprobeerd het er met Micke en Felicia over te hebben, maar... het zijn kinderen en zo erg is het misschien ook weer niet, dachten we,’ antwoordde Reidar, en hij legde zijn hand zacht op die van zijn vrouw.
‘Wat doen ze bij Rikard?’
‘Ze blijven niet lang en spelen Diablo.’
‘Dat doet iedereen,’ fluisterde Roseanna en ze trok haar hand weg.
‘Maar afgelopen zaterdag zijn ze niet naar Rikard gefietst, maar naar Badholmen,’ ging Joona verder. ‘Zijn ze daar ’s avonds wel vaker?’
‘We denken van niet,’ zei Roseanna en ze stond rusteloos op van tafel, alsof ze haar innerlijke trilling niet meer in bedwang kon houden.
Joona knikte.
Hij wist dat de jongen die Mikael heette kort voor hij en zijn zusje het huis verlieten een telefoontje had gekregen, maar het nummer was onmogelijk te achterhalen geweest.
Het was ondraaglijk geweest om tegenover de twee ouders te zitten. Joona zei niets, maar hij was er steeds sterker van overtuigd dat beide kinderen slachtoffer van de seriemoordenaar waren. Hij luisterde en stelde zijn vragen, maar kon hun niet vertellen wat hij dacht.