28
Samuels telefoon bromde op het cafétafeltje naast het espressokopje. Op de display was een foto zichtbaar van zijn vrouw Rebecka met de traanvormige pupil. Joona luisterde verstrooid naar het gesprek terwijl hij de grove suikerkorrels van zijn kaneelbroodje pulkte. Rebecka en de jongens zouden blijkbaar eerder naar Dalarö afreizen dan het plan was, en Samuel zei dat hij onderweg boodschappen zou doen. Hij zei dat ze voorzichtig moest rijden en beëindigde het gesprek met een heleboel zoengeluiden.
‘De timmerman die onze veranda repareert wilde dat we zo snel mogelijk naar de houten balustrade komen kijken,’ legde Samuel uit. ‘De schilder kon dit weekend blijkbaar al komen als dat klaar was.’
Joona en Samuel gingen terug naar hun kamers bij de rijksrecherche en zagen elkaar die werkdag niet meer.
Toen Joona vijf uur later met zijn gezin zat te eten, belde Samuel. Hij hijgde en praatte zo opgewonden dat het moeilijk was te verstaan wat hij zei, maar het was duidelijk dat Rebecka en de kinderen niet in het huis in Dalarö waren. Ze waren er niet geweest en namen de telefoon niet op.
‘Er is vast een verklaring,’ probeerde Joona.
‘Ik heb alle ziekenhuizen gebeld en de politie en...’
‘Waar ben je nu?’ vroeg Joona.
‘Op de Dalarövägen, maar ik ga weer terug naar het huis.’
‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg Joona.
De gedachte was al in hem opgekomen, maar toch gingen de haren in zijn nek overeind staan toen Samuel antwoordde: ‘Nagaan of Jurek Walter niet is ontsnapt.’
Joona nam onmiddellijk contact op met de forensisch psychiatrische afdeling van het Löwenströmska-ziekenhuis, sprak chef-arts Brolin en kreeg het antwoord dat er geen abnormale activiteit was voorgekomen op de gesloten afdeling. Jurek Walter bevond zich in zijn cel en was de hele dag volledig geïsoleerd geweest.
Toen Joona Samuel terugbelde, was de stem van zijn vriend veranderd, gejaagd en schel.
‘Ik ben in het bos,’ schreeuwde Samuel haast. ‘Ik heb Rebecka’s auto gevonden, die staat midden op het weggetje naar de landtong, maar er is hier niemand, er is hier niemand.’
‘Ik kom eraan,’ zei Joona onmiddellijk.
De politie zocht grondig naar Samuels gezin. De sporen van Rebecka en de kinderen eindigden op de grindweg, slechts vijf meter voor de verlaten auto. De honden vonden geen geurspoor, liepen maar heen en weer, keerden en draaiden, maar vonden niets. De bossen, de wegen, de huizen en de wateren werden twee maanden lang onderzocht. Toen de politie haar manschappen terugtrok, bleven Samuel en Joona zelf doorzoeken. Ze zochten verbeten en met een angst in hun lichaam die groeide en zich vastzette op de grens van het onverdraaglijke. Geen enkele keer benoemde een van beiden waar het allemaal om ging. Ze durfden niet uit te spreken wat ze vreesden dat er met Joshua, Ruben en Rebecka was gebeurd. Ze waren allebei getuige geweest van de wreedheid van Jurek Walter.