89
Reidar Frost heeft eten besteld bij het Noodle House en het laten bezorgen in de hal van het Söder-ziekenhuis. De damp slaat af van de dumplings met gehakt en koriander, naar gember geurende loempia’s, rijstnoedels met gehakte groente en chili, gefrituurde varkenshaaspuntjes en kippensoep.
Omdat hij niet meer weet wat Mikael lekker vindt, heeft hij acht verschillende gerechten genomen.
Op het moment dat hij uit de lift stapt en de gang in loopt, gaat zijn telefoon.
Reidar zet de tassen neer, ziet dat het een geheim nummer is en neemt snel op: ‘Reidar Frost.’
Het blijft stil in zijn mobiel en dan hoort hij een krakend geluid.
‘Met wie spreek ik?’ vraagt hij.
Iemand kreunt op de achtergrond.
‘Hallo?’
Hij staat op het punt de verbinding te verbreken als er iemand fluistert: ‘Papa?’
‘Hallo,’ herhaalt hij. ‘Met wie spreek ik?’
‘Papa, met mij,’ fluistert een vreemde, lichte stem. ‘Met Felicia.’
De grond draait onder Reidars voeten.
‘Felicia?’
De stem is amper nog te horen.
‘Papa... ik ben zo bang, papa...’
‘Waar ben je? Alsjeblieft, meisje...’
Plotseling klinkt er gegiechel en hij begint over zijn hele lichaam te rillen.
‘Papaatje, geef me twintig miljoen...’
Nu is het duidelijk dat het een man is die zijn stem verdraait en probeert hem hoog te laten klinken.
‘Geef me twintig miljoen kronen, dan kruip ik bij je op schoot en...’
‘Weet je iets over mijn dochter?’ vraagt Reidar.
‘Je bent zo’n ongelofelijk slechte schrijver, om te kotsen gewoon.’
‘Ja, dat is zo... maar als je iets weet over...’
De verbinding wordt verbroken en Reidars handen beven zo dat het hem niet lukt het nummer van de politie te vinden. Hij probeert zich te herpakken, beseft dat hij moet bellen om het gesprek te melden, ook al zal het nergens toe leiden, en ook al zullen ze vinden dat hij het aan zichzelf te wijten heeft.