165
Joona rent door de sneeuw langs de kade, de voorhamer hangt naast zijn zij. Hij hoort geroep achter zich. Grote ijsschotsen draaien zich om in de waterbrij. Het water stijgt, wordt tegen de kade gedrukt en spuit omhoog.
Joona rent de roro-laadklep op, de veerboot naar Sint-Petersburg in. Hij loopt langs de rijen warme, dampende personenauto’s, trailers en vrachtwagens. Het licht komt van lampen in de wanden. Achter een grijze container aan de kant van het achterschip is vaag een rode zichtbaar.
Een man probeert uit zijn auto te stappen, maar Joona drukt het portier domweg dicht om erlangs te kunnen. De voorhamer slaat tegen een bout in de wand van het schip. Hij voelt de trilling in zijn arm en schouder.
De stalen vloer is nat van gesmolten sneeuw. Joona trapt een paar afzetpylonen weg en loopt door.
Hij bereikt de rode container, bonst op de deuren en roept. Het slot zit hoog. Hij moet op de auto erachter – een zwarte Mercedes – klimmen en op de motorkap gaan staan om erbij te kunnen. De carrosserie deukt in onder zijn gewicht, de zwarte lak breekt. Hij zwaait met de voorhamer en met de eerste klap slaat hij het slot kapot. Het rammelende geluid weerkaatst tussen de wanden en het dak. Joona laat de hamer op de motorkap liggen. Hij opent de container. De ene deur zwenkt open en schraapt langs de bumper van de Mercedes.
‘Disa!’ roept hij de container in.
De ruimte staat vol witte kartonnen dozen met de naam Evonik op de zijkant. Dicht op elkaar gepakte dozen, met staalband vastgesjord op pallets.
Joona pakt de hamer en loopt verder naar het achterschip, langs personenauto’s en vrachtwagens. Hij merkt dat hij moe begint te worden. Zijn armen trillen van inspanning. Het inladen van de veerboot is voltooid en de boegdeuren worden neergelaten. De machines dreunen en de roostervloer schudt als de boot vertrekt. IJs beukt tegen de romp. Hij is bijna achteraan als hij nog een rode container met de tekst Hamburg Süd ziet.
‘Disa,’ roept hij.
Hij rent om de containervrachtwagen heen, stopt en kijkt naar het blauwe slot. Hij veegt water uit zijn gezicht, pakt de voorhamer en merkt de persoon die hem van achteren nadert niet op.
Joona tilt de hamer op en net als hij wil slaan krijgt hij een harde stomp in zijn rug. Het doet pijn, de stoot dreunt door in zijn longen en het wordt zwart voor zijn ogen. Hij laat de hamer vallen, klapt voorover, knalt met zijn voorhoofd tegen de container en smakt tegen de grond. Hij rolt opzij en staat op, er stroomt bloed in een oog, hij struikelt en zoekt steun tegen een auto.
Voor hem staat een vrij lange vrouw met een honkbalknuppel op haar schouder. Ze ademt snel en de bodywarmer spant rond haar borsten. Ze doet een stap opzij, blaast een blonde piek uit haar gezicht en maakt zich op voor de volgende slag.
‘Je blijft verdomme van mijn lading af,’ schreeuwt ze.
Ze haalt opnieuw uit, maar Joona beweegt zich snel, hij loopt recht op haar af, pakt haar bij de keel, trapt met zijn voet in haar knieholte waardoor haar been wegklapt, werkt haar tegen de grond en richt zijn pistool op haar.
‘Rijksrecherche,’ zegt hij.
Ze ligt kermend op de grond en kijkt toe terwijl hij de hamer oppakt, deze met beide handen omvat, zwaait en het slot kapotslaat. Een metalen kap belandt kletterend een decimeter bij haar gezicht vandaan.
Joona opent de deuren, maar de container is gevuld met grote dozen met tv-toestellen. Hij rukt er een paar uit om in de container te kijken, maar geen Disa. Hij veegt het bloed uit zijn gezicht, rent verder langs de auto’s, voorbij een zwarte container, de trap op naar het bovendek.
Joona vliegt naar de reling. Hij ademt hijgend in de koude lucht. Voor het schip is de zwarte geul door het witte ijs zichtbaar die een ijsbreker door de scherenkust naar open zee heeft vrijgemaakt.
Een mozaïek van gebroken ijs deint rond een boei.
De veerboot is twintig meter van de kade en ineens kan Joona het haventerrein overzien. De hemel is zwart, maar het terrein wordt verlicht door schijnwerpers.
Door de sneeuw ziet hij dat de grote kraan een goederentrein laadt. Joona’s hart knijpt samen van angst als hij ontdekt dat er drie wagons beladen zijn met dezelfde rode containers.
Hij loopt naar het achterschip, pakt zijn telefoon, belt de alarmcentrale en eist dat alle transport vanuit de Frihamnen in Stockholm wordt stopgezet. De dienstdoende centralist weet wie Joona is en verbindt hem door met de regiocommissaris.
‘Al het treinverkeer vanuit de Frihamnen moet worden stopgezet,’ herhaalt hij hijgend.
‘Dat is onmogelijk,’ antwoordt ze kalm.
Er valt dichte sneeuw boven de grote containerterminal.
Hij klimt op de meertouwlier en vandaar op de reling. Hij ziet een reachstacker een rode container naar een wachtende vrachtwagen toe rijden.
‘Al het transport moet worden stilgezet,’ zegt Joona weer.
‘Dat is niet uitvoerbaar,’ zegt de regiocommissaris. ‘Het enige wat we kunnen doen is...’
‘Dan doe ik het zelf,’ zegt Joona kort en hij springt.
De ontmoeting met het water van nul graden voelt alsof hij wordt getroffen door een bliksem van ijs, alsof hij een injectie adrenaline direct in zijn hart krijgt. Het dreunt in zijn oren. Zijn lichaam kan de sterke afkoeling niet aan. Joona zinkt in het zwarte water, verliest een paar seconden het bewustzijn en droomt van de bruidskroon van gevlochten berkenwortels. Hij heeft geen contact met zijn handen en voeten, maar bedenkt dat hij boven moet zien te komen, hij schopt met zijn benen en weet de neergaande beweging uiteindelijk te stoppen.