148
De man met de stierennek is gestrest, hij verplaatst zich opzij en richt zijn pistool op Joona. Het zeil knerpt onder zijn voeten. Er glijdt een schaduw weg en het licht van de staande schemerlamp bereikt zijn hand. Joona ziet nu dat het zwarte pistool een Strizj is.
De witharige haalt een hand over zijn hoofd, geeft ongeduldig een bevel, kijkt een paar seconden naar Joona, verlaat dan de kamer en doet de deur achter zich op slot.
De andere man loopt rond en gaat ergens achter Joona staan. Hij ademt zwaar en het kost hem moeite om stil te blijven staan.
‘De baas is onderweg,’ zegt hij zacht.
Door de stalen deur klinkt boos geschreeuw. De geur van wapenvet en zweet is opeens onmiskenbaar aanwezig in de kleine ruimte.
‘Ik moet het weten – snap je dat?’ zegt de man.
‘We hadden het over seriemoorde...’
‘Lieg niet,’ schreeuwt hij. ‘Ik moet weten wat Karpin heeft verteld!’
Joona hoort ongeduldige bewegingen achter zijn rug, voelt de man naderen en ziet een vage schaduw snel over de vloer bewegen.
‘Ik moet naar huis,’ zegt Joona.
De man met de stierennek beweegt zich snel, drukt de loop van het pistool hard tegen Joona’s nek, schuin van rechts.
Zijn snelle ademhaling is duidelijk hoorbaar.
In één beweging trekt Joona zijn hoofd weg, draait zijn lichaam, zwaait met zijn rechterhand naar achteren, slaat het wapen weg en komt overeind. Hij duwt de man uit balans en grijpt de loop van het pistool vast, draait deze naar de vloer en rukt hem dan omhoog zodat de vingers van de man breken.
De man brult het uit en Joona rondt de gewelddadige actie af door een knie tegen zijn nieren en ribben te rammen. Door de kracht komt zijn ene voet los van de grond en de man maakt een halve draai achterover, waardoor de stoel onder hem breekt.
Joona heeft zich verplaatst en houdt het pistool op hem gericht als de man hoestend op zijn zij rolt en zijn ogen opent. Hij probeert op te staan maar hoest nogmaals, blijft met zijn wang tegen de vloer liggen en onderzoekt zijn gewonde vingers.
Joona haalt het magazijn uit het wapen en legt het op tafel, verwijdert het patroon uit de loop en demonteert daarna het hele wapen.
‘Ga zitten,’ zegt Joona.
De man met de stierennek kreunt van de pijn als hij overeind komt. Het zweet staat op zijn voorhoofd, hij gaat zitten en kijkt met gefronst voorhoofd naar de onderdelen die op een rij liggen.
Joona stopt een hand in zijn zak en haalt een zuurtje tevoorschijn.
‘Ota poika karamelli, niin helpottaa,’ zegt hij.
De man kijkt verbaasd als Joona het gele cellofaanpapier afpelt en het zuurtje in diens mond stopt.
De deur gaat open en er verschijnen twee mannen. De ene is die met het zilvergrijze haar en de andere is een oudere man met een volle baard en een grijs pak.
‘Excuses voor het misverstand,’ zegt de oudere man.
‘Ik moet snel naar huis,’ zegt Joona.
‘Vanzelfsprekend.’
De bebaarde man loopt met Joona mee het appartement uit. Ze nemen de lift naar beneden, stappen in een klaarstaande auto en rijden samen naar het vliegveld.
De chauffeur draagt Joona’s tas en de bebaarde man vergezelt hem bij het inchecken, de veiligheidscontrole, de gate door en het vliegtuig in. Pas als het boarden is afgesloten krijgt Joona zijn mobiele telefoon, paspoort en portmonnee terug.
Voordat de bebaarde man het toestel verlaat overhandigt hij een papieren tasje met zeven kleine zeepjes en een koelkastmagneet met Vladimir Poetin erop.
Joona kan nog net een sms’je naar Anja sturen voordat hem verzocht wordt zijn telefoon uit te zetten. Hij sluit zijn ogen, denkt aan de zeepjes en overweegt of het verhoor mogelijk door Nikita Karpin zelf in scène is gezet om te testen of Joona had begrepen dat hij zijn bron moest beschermen.