125
Toen Corinne het had over wetenschappers die naar het onderzoekscomplex in Kazachstan waren gestuurd, herinnerde Joona zich opeens het gesprek met Susanne Hjälm in de politiewagen. Vlak voordat haar dochter in de ambulance begon te gillen, had hij gevraagd of Susanne zich het adres op de brief van Jurek Walter herinnerde.
Ze had verteld dat het om een postbus ging, had geprobeerd zich de naam te herinneren en gemompeld dat die in elk geval niet Russisch was.
Waarom zei ze dat de naam niet Russisch was?
Joona laat zijn legitimatie aan de bewaarder zien en vertelt wie hij wil spreken. Ze lopen samen over de vrouwenafdeling van het huis van bewaring.
De potige bewaarder blijft staan voor een dikke metalen deur. Joona kijkt door het raampje naar binnen. Susanne Hjälm zit stil, met gesloten ogen. Haar lippen bewegen alsof ze zit te bidden.
Als de bewaarder de deur opendraait, gaat er een schok door haar heen en slaat ze haar blik op. Ze begint haar bovenlichaam heen en weer te wiegen als ze Joona binnen ziet komen. De gebroken arm is gezet en de andere ligt om haar middel alsof ze zichzelf probeert te omarmen.
‘Ik wil je spreken over...’
‘Wie zal mijn dochters beschermen?’ vraagt ze hijgend.
‘Ze zijn nu bij hun vader,’ vertelt Joona, en hij kijkt in haar angstige ogen.
‘Nee, nee... hij begrijpt er niets van, hij weet niet... niemand weet het, jullie moeten iets doen, jullie kunnen ze niet zomaar achterlaten.’
‘Heb je de brief die Walter je gaf gelezen?’ vraagt Joona.
‘Ja,’ fluistert ze. ‘Dat heb ik gedaan.’
‘Was die aan een advocaat gericht?’
Ze kijkt hem aan en ademt wat rustiger.
‘Ja.’
Joona gaat naast haar op de brits zitten.
‘Waarom heb je hem niet verstuurd?’ vraagt hij zacht.
‘Omdat ik niet wilde dat hij eruit zou komen,’ zegt ze vertwijfeld. ‘Ik wilde hem zelfs die kans niet geven. Je kunt dit nooit begrijpen, niemand kan het begrijpen.’
‘Ik ben degene die hem heeft gearresteerd, maar...’
‘Iedereen haat mij,’ gaat ze verder zonder acht op hem te slaan. ‘Ik haat mezelf, ik heb niets gezien, ik wilde de agente niet verwonden, maar jullie hadden daar niet moeten zijn, jullie hadden niet achter me aan moeten zitten, jullie hadden...’
‘Herinner je je het adres op de brief nog?’ onderbreekt Joona haar.
‘Ik heb hem verbrand, ik dacht dat het afgelopen zou zijn als ik dat deed, ik weet niet wat ik dacht.’
‘Wilde hij hem naar een advocatenkantoor sturen?’
Het lichaam van Susanne Hjälm beeft hevig en het zweterige haar slaat tegen haar voorhoofd en wangen.
‘Wanneer mag ik mijn kinderen zien?’ jammert ze. ‘Ik moet vertellen dat ik het allemaal voor hen heb gedaan, ook als ze het nooit zullen begrijpen, ook als ze me zullen haten...’
‘Advocatenkantoor Rosenhane?’
Ze kijkt hem met wilde ogen aan, alsof ze al was vergeten dat hij er was.
‘Ja, dat was het,’ zegt ze moeilijk verstaanbaar.
‘Toen ik je er de vorige keer naar vroeg, zei je dat de naam niet Russisch was,’ zegt Joona. ‘Waarom zou die Russisch zijn?’
‘Omdat Walter een keer Russisch tegen me sprak...’
‘Wat zei hij?’
‘Ik kan niet meer, ik kan niet...’
‘Weet je zeker dat hij Russisch sprak?’
‘Hij zei zulke verschrikkelijke dingen...’