146
Saga loopt in haar cel heen en weer en voelt het pakje uit Bernies kamer in haar zak op en neer gaan. Achter haar rug hoort ze het elektrische slot zoemen en klikken. Ze zou haar gezicht willen wassen, maar is er niet toe in staat. Ze loopt naar de gangdeur, probeert iets door het pantserglas te zien, laat haar voorhoofd tegen het koele oppervlak rusten en sluit haar ogen.
Als Felicia in het huis achter de cementfabriek zit, ben ik morgen vrij, anders heb ik nog een paar dagen te gaan voordat het onhoudbaar wordt en ik de ontsnapping moet verijdelen, denkt ze.
Haar gelaatsspieren doen zeer – ze heeft zichzelf moeten dwingen niet in te storten.
Ze heeft de pijn niet toegelaten, heeft uitsluitend aan de afronding van haar opdracht gedacht.
Haar ademhaling wordt weer sneller en ze slaat haar voorhoofd licht tegen de koude ruit.
Ik heb de situatie onder controle, denkt ze. Jurek denkt dat hij de baas is over mij, maar ik heb hem aan de praat gekregen. Hij heeft slaaptabletten nodig om te kunnen ontsnappen, maar ik ben Bernies kamer binnengegaan, heb het pakje gevonden en zal zorgen dat hij het niet in handen krijgt, zeggen dat het er niet was.
Ze glimlacht gestrest. Haar handpalmen zijn nat van het zweet.
Zolang Jurek ervan overtuigd is dat hij mij manipuleert, zal hij zichzelf stukje bij beetje blootgeven.
Ze weet zeker dat hij morgen over zijn vluchtplannen zal vertellen.
Ik hoef nog maar een paar dagen en ik moet mijn kalmte bewaren, hem niet meer in mijn hoofd toelaten.
Ze snapt niet hoe het kon gebeuren.
Het was zo ontzettend wreed van hem om te zeggen dat ze haar moeder opzettelijk had gedood.
Nu voelt ze de tranen opkomen. Haar keel voelt gespannen en pijnlijk aan, ze slikt en merkt dat het zweet over haar rug stroomt.
Saga slaat met haar handen tegen de deur,
Zou haar moeder hebben gedacht...
Ze draait zich om, pakt de plastic stoel bij de rugleuning vast en slaat ermee tegen de wasbak, verliest de greep, hij stuitert rond, ze pakt hem opnieuw vast en slaat ermee tegen de muur en nogmaals tegen de wasbak.
Hijgend gaat ze op bed zitten.
‘Ik ga dit redden,’ fluistert ze voor zichzelf.
Ze merkt dat ze bezig is de controle over de situatie te verliezen, ze kan niet ophouden met denken. Haar geheugen toont alleen de lange franjes van het geknoopte tapijt, de tabletjes, haar moeders vochtige ogen, de tranen op haar wangen en haar tanden die tegen het glas klapperen als ze de medicijnen inneemt.
Saga herinnert zich dat haar moeder op haar mopperde als ze zei dat papa niet kon komen, ze weet nog dat mama haar dwong te bellen, ook al wilde ze niet.
Misschien was ik kwaad op mama, denkt ze. Was ik haar zat.
Ze staat op, probeert te kalmeren, herhaalt zachtjes dat ze gewoon misleid is.
Langzaam loopt ze naar de wasbak, wast haar gezicht en bet voorzichtig haar pijnlijke ogen.
Ze moet de weg naar zichzelf terugvinden, zorgen dat ze weer tot zichzelf komt. Het is alsof ze tegen de buitenkant van haar lichaam op klimt, alsof ze niet in haar lichaam kan zijn.
Misschien komt het door de injectie met antipsychoticum dat ze niet onstuitbaar aan het huilen is.
Saga gaat in bed liggen en denkt eraan dat ze Bernies pakje moet verstoppen, tegen Jurek moet zeggen dat ze niets heeft gevonden. Op die manier hoeft ze geen slaapmiddel aan de arts te vragen. Ze geeft Jurek gewoon de tabletten uit Bernies kamer.
Een voor een, één per nacht.
Saga rolt op haar zij en keert haar rug naar de bewakingscamera in het plafond. In de dekking van haar eigen lichaam haalt ze het pakje tevoorschijn. Voorzichtig wikkelt ze het wc-papier eraf, laag voor laag, tot ze ziet dat de inhoud uit drie stukjes kauwgom bestaat.
Kauwgom.
Ze dwingt zichzelf rustig te ademen, laat haar blik over de vieze vegen op de muur glijden en denkt met een wonderlijk, leeg inzicht dat ze precies datgene heeft gedaan waar Joona haar voor heeft gewaarschuwd.
Ik heb Jurek in mijn hoofd toegelaten en nu is alles veranderd.
Hoe kan ik mezelf nog in de ogen kijken?
Het is fout om zo te denken, ik weet dat ik misleid ben, maar zo voelt het.
Haar maag knijpt zich samen van angst als ze denkt aan het koude lichaam van haar moeder, die ochtend. Een verdrietig en onbeweeglijk gezicht met vreemd schuim in de mondhoeken.
Het voelt alsof ze gaat vallen.
Ik mag de controle niet verliezen, denkt ze, en ze probeert haar ademhaling terug te vinden, haar systeem op orde te krijgen.
Ik ben niet ziek, houdt ze zichzelf voor. Ik zit hier met een reden, dat is het enige waar ik aan moet denken. Mijn opdracht is Felicia te vinden. Dit gaat niet over mij, ik doe er niet toe. Ik zet deze infiltratie door, volg het plan, zorg voor slaaptabletten, doe alsof ik ook ga ontsnappen en praat tot op het laatst over vluchtroutes en schuilplaatsen. Ik voer de opdracht uit zolang het gaat. Het maakt niet uit of ik doodga, denkt ze met een plotselinge opluchting.