163
Joona rijdt te snel als hij op de rotonde links afslaat, het voorspatbord knalt tegen de sneeuwwal, de banden denderen over de verijsde sneeuw. Hij draait aan het stuur, glijdt een stukje opzij, geeft meer gas, komt van de stoep af en rijdt zonder veel vaart te verliezen de Lindarängsvägen op.
De enorme grasvelden van Gärdet liggen onder de sneeuw en als een witte zee strekken ze zich uit naar Norra Djurgården.
Op het rechte stuk haalt hij een bus in, bereikt een snelheid van honderdzestig kilometer per uur, passeert woningen van gele baksteen. De auto slingert in de diepe wielsporen als hij vaart mindert om links af te slaan naar de haven. Sneeuw en ijs spatten op tegen de voorruit. Door het hoge hek rond de haven ziet hij in het nevelige schijnsel van de kraan dat er een lang, smal schip met containers wordt beladen.
Een roestbruine goederentrein is op weg naar de Frihamnen.
Joona richt zijn blik op de sneeuwwervelingen, de heiige duisternis en de verlaten loodsen. Met een scherpe bocht rijdt hij het haventerrein op, glijdt de vluchtheuvel over, vieze smurrie spat op, de banden spinnen.
De spoorbomen dalen, maar Joona geeft gas en de bomen bonken tegen het dak van de auto.
Hij scheurt het haventerrein op. Mensen komen aanlopen van de Tallink-terminal, een dunne sliert zwarte gestalten verdwijnt in het donker.
Ze kan niet ver weg zijn. Ze heeft de auto stilgezet en is uitgestapt. Iemand heeft haar afspraak verzet. Haar gedwongen hierheen te komen. Haar uit de auto laten stappen.
Hij toetert, mensen stappen opzij, een vrouw laat een koffer op wieltjes vallen en Joona rijdt er dwars overheen. Er klinkt geknars vanonder de auto.
Een vrachtwagen rijdt dreunend over de roro-laadklep de veerboot naar Sint-Petersburg binnen. Grote kluiten bruine, samengeperste sneeuw blijven achter op de grond.
Joona rijdt langs een lege parkeerplaats tussen pakhuis 5 en 6 en dan de hekken door naar de containerterminal.
Het terrein lijkt wel een stad met smalle straten en flatgebouwen zonder ramen. Hij ziet iets vanuit zijn ooghoek en remt abrupt, rijdt met gierende banden achteruit.
Disa’s auto staat in de gang recht voor hem. Hij is bedekt met een dun laagje sneeuw. Het voorportier staat open. Joona zet zijn auto stil en rent erheen. De motor is nog warm. Hij kijkt in de auto, er zijn geen sporen van geweld of strijd.
Hij inhaleert de ijzige lucht.
Disa is de auto uit gegaan en naar voren gelopen. Sneeuw vult haar sporen, maakt ze zacht.
‘Nee,’ fluistert hij.
Tien meter voor haar auto is de sneeuw platgetreden en een sleepspoor leidt naar opzij, niet meer dan een meter tussen de hoge wanden van containers in, waarna het ophoudt.
Onder de verse poedersneeuw is vagelijk een parelketting van bloeddruppels te zien.
Verderop is de sneeuw glad en onaangeroerd.
Joona weet zich ervan te weerhouden haar naam te roepen.
IJskristallen vallen kletterend op de containers. Hij doet een paar passen naar achter en ziet vijf iso-containers op twintig meter hoogte in de lucht schommelen. Op de onderste staat in witte letters op rood metaal: Hamburg Süd.
Die woorden had hij Disa vlak voor het gesprek werd afgebroken horen zeggen.
Joona rent door de gang naar de kraan met de container. De sneeuw is diep, hij verstapt zich op een stuk ijzer, knalt met zijn schouder tegen een gele container, maar loopt door.
Hij komt uit bij aanlegplaats 5 en kijkt rond. Zijn hart gaat als een razende tekeer. Een havenarbeider met een helm op praat in een walkietalkie. Sneeuw valt in het licht van de schijnwerpers, wervelt boven het zwarte water.
Een enorme kraan op rails is bezig een containerschip naar Rotterdam te laden.
Joona ziet een glimp van de rode container met de letters Hamburg Süd en begint te rennen.
Zo’n honderd containers met verschillende kleuren en rederijnamen zijn al achter de nieuwe ingeladen.
Twee havenarbeiders in stevige kleding en knaloranje veiligheidsvesten lopen snel over de kade. Een van hen wijst in de richting van de hoge kapiteinsbrug van het schip.