130
De oude man haalt een grijze map uit de al even grijze kartonnen doos, slaat de map open en legt een foto voor Joona op tafel. Het is een groepsfoto van tweeëntwintig mannen voor een gepleisterde stenen trap.
‘Deze is in 1955 genomen in Leninsk,’ zegt Karpin, en zijn stem heeft een nieuwe klank gekregen.
In het midden van de eerste rij zit de legendarische Sergej Koroljov rustig glimlachend op een van de bijgetrokken parkbanken. De hoofd-ingenieur achter de eerste mens in de ruimte en de eerste satelliet ter wereld.
‘Kijk naar de mannen achteraan.’
Joona leunt naar voren en gaat met zijn ogen de achterste rij gezichten af. Half verscholen achter een man met warrig haar staat een tengere man met een mager gezicht en lichte ogen.
Joona trekt zijn hoofd weg alsof hij ammoniak heeft ingeademd.
Hij heeft de vader van Jurek Walter gevonden.
‘Ik zie hem,’ fluistert Joona.
‘De administratie van Stalin selecteerde de jongste en meest getalenteerde ingenieurs,’ vertelt Nikita rustig en hij gooit een oud sovjetpaspoort voor Joona neer. ‘En Vadim Levanov was zonder twijfel een van de besten.’
Joona doet het paspoort open en voelt zijn hart bonken.
Op de zwart-witfoto staat een man die op Jurek Walter lijkt, maar met warmere ogen en zonder alle rimpels in het gezicht. Vadim Levanov is dus de naam van de vader van Jurek Walter, denkt Joona.
De reis hiernaartoe is niet voor niets. Nu kunnen ze Jurek Walter echt in kaart brengen.
Nikita legt een kaart met tien vingerafdrukken neer, zelf geschoten fotootjes van de doop en de studententijd van Walters vader. Schoolboeken van de lagere school en een kindertekening van een auto met een schoorsteen op het dak.
‘Wat wil je van hem weten?’ glimlacht Karpin. ‘Het meeste hebben we wel... alle adressen waar hij heeft gewoond, vriendinnetjes voor zijn huwelijk met Jelena Mickajlovaa, de brieven naar zijn ouders in Novosibirsk, de actieve tijd binnen de Partij...’
‘Zijn zoon,’ fluistert Joona.
‘Zijn vrouw was ook een geselecteerde ingenieur, maar ze is na twee jaar huwelijk in het kraambed overleden,’ vervolgt Karpin.
‘Zijn zoon,’ herhaalt Joona.
Karpin staat op, opent de houten kast, tilt er een zware tas uit en zet hem op tafel. Als hij de hoes eraf haalt, ziet Joona dat het een filmprojector voor 16 mm films is.
Nikita Karpin vraagt Joona de gordijnen dicht te trekken en haalt een filmrol uit zijn grijze doos.
‘Dit is een zelf opgenomen film uit de tijd in Leninsk die je naar mijn mening moet zien...’
De projector begint te tikken, het beeld wordt direct op het lichte medaillonbehang geprojecteerd. Karpin stelt de scherpte bij en gaat dan weer zitten.
De lichtsterkte van het beeld varieert, maar verder is het duidelijk. De camera staat waarschijnlijk op een statief.
Joona beseft dat hij naar een film kijkt die de vader van Jurek Walter in zijn tijd in Leninsk heeft gemaakt.
Voor hem op de muur is de achterkant van een huis met een lommerrijke tuin te zien. Zonlicht valt door bladeren en boven de bomen op de achtergrond torent een paal voor hoogspanningsleidingen op.
Het beeld trilt een beetje en plotseling is Walters vader in beeld. Hij legt een zware koffer in het hoge gras, opent hem en haalt er vier vouwstoelen uit. Een jongen met gekamd haar komt van links in beeld. Hij is een jaar of zeven en heeft een fijnbesneden gezicht en grote, lichte ogen.
Dat is zonder twijfel de jonge Jurek, denkt Joona, en hij durft amper te ademen.
De jongen praat, maar het enige wat te horen is, is het tikken van de projector.
De vader en de jongen klappen samen de metalen poten van de koffer uit, die als ze hem omkeren in een houten tafel verandert.
De jonge Jurek verdwijnt uit beeld, maar keert onmiddellijk van de andere kant terug met een waterkaraf. Het gaat zo snel dat Joona denkt dat er geknipt moet zijn.
Jurek bijt op zijn lip en heeft zijn vuisten stevig gebald als zijn vader tegen hem praat.
Hij verdwijnt weer uit beeld en zijn vader loopt met grote passen achter hem aan.
Het water in de karaf schommelt fonkelend.
Even later komt Jurek terug met een witte papieren zak en daarna loopt de vader met een ander kind op zijn schouders het beeld in.
De vader schudt met zijn hoofd en huppelt als een paard.
Joona kan het gezicht van het andere kind niet zien.
Zijn hoofd bevindt zich boven de rand van het beeld, maar Jurek zwaait ernaar.
De voeten met de kleine schoenen trappelen tegen de borst van de vader.
Jurek roept iets.
En als de vader het andere kind op het gras voor de tafel neerzet, ziet Joona dat dat ook Jurek is.
De identieke jongetjes staren met ernstige gezichten de camera in. De schaduw van een wolk trekt over de tuin. De vader pakt de papieren zak en loopt uit beeld.
‘Een eeneiige tweeling,’ glimlacht de agent en hij stopt de film.
‘Een tweeling,’ herhaalt Joona.
‘Daarom is hun moeder overleden.’