1

Inspecteur Ray Stevens stond bij het raam peinzend te kijken naar zijn bureaustoel, die nu al een jaar een gebroken armleuning had. Hij was er inmiddels aan gewend niet naar links te leunen, maar vandaag had iemand tijdens zijn lunchpauze met een zwarte viltstift DEFECT op de rugleuning geschreven. Ray was benieuwd of deze plotselinge belangstelling van de onderhoudsafdeling voor de mankementen van het kantoormeubilair ertoe zou leiden dat de stoel werd vervangen, of dat hij de rechercheafdeling van het politiekorps van Bristol voortaan zou moeten leiden vanaf een stoel die een vraagteken zette bij zijn bekwaamheden.

Steunend op zijn bureau zocht hij tussen de rommel in de bovenste la naar een viltstift en hurkte toen achter de stoel om DEFECT te veranderen in DETECTIVE. Toen hij hoorde dat de deur van zijn kantoor openging, kwam hij snel weer overeind.

‘Ah, Kate, ik moest even…’ Hij zweeg toen hij de uitdrukking op haar gezicht en het bekende formulier van de meldkamer in haar hand zag. ‘Wat is er gebeurd?’

‘Een aanrijding met dodelijke afloop in Fishponds. Het slachtoffer is een vijfjarig jongetje. De bestuurder is gevlucht.’

Ray stak zijn hand uit naar het document en las het snel terwijl Kate afwachtend bleef staan. Ze zat pas twee maanden bij de recherche en had haar draai nog niet helemaal gevonden, maar ze was goed, beter dan ze zelf wist.

‘Kentekennummer niet bekend?’

‘Voor zover we weten niet. De straat is afgezet en er is iemand gaan praten met de moeder van het kind. Als zij tenminste aanspreekbaar is.’

‘Kun jij vanavond wat langer blijven?’ vroeg Ray. Kate knikte al voordat hij de zin af had. Ze glimlachten allebei flauwtjes omdat ze in elkaar de opwinding herkenden die altijd fout aanvoelde als er zoiets afschuwelijks was gebeurd.

‘Mooi. Laten we dan gaan.’

Met een knikje begroetten ze het groepje rokers dat bij de achterdeur onder het afdak stond.

‘Stumpy,’ zei Ray, ‘ik ga met Kate naar de aanrijding in Fishponds. Kun jij contact opnemen met Inlichtingen om te vragen wat er is binnengekomen?’

‘Doe ik.’ Stumpy nam een laatste trek aan zijn sjekkie. Brigadier Jake Owen had zijn bijnaam zo lang geleden gekregen dat het altijd verrassend klonk als bij een rechtszaak zijn eigenlijke naam werd voorgelezen. Hij was een man van weinig woorden, die veel meer had meegemaakt dan hij met anderen wenste te delen en hij was zonder enige twijfel een van Ray’s beste rechercheurs. Ze waren samen begonnen bij de patrouilledienst en Ray wist hoe goed het was om Stumpy, die een kracht bezat die je niet achter zijn kleine postuur zou zoeken, als teamleider te hebben.

Behalve Kate bevatte Stumpy’s team de kalme Malcolm Johnson en de jonge Dave Hillsdon, een geestdriftige maar iets te roekeloze rechercheur die er zo op gebrand was misdadigers achter de tralies te krijgen dat hij naar Ray’s smaak iets te scherp aan de wind zeilde. Het was een goed team. Kate leerde veel van de anderen en bezat een gedreven enthousiasme dat Ray deed terugverlangen naar de tijd dat hij zelf een leergierige brigadier was, voordat hij door zeventien jaar bureaucratie was afgestompt.

Kate reed in haar Corsa door het al drukke spitsuur naar Fishponds. Ze was een ongeduldige automobiliste die met haar tong klakte als ze voor rood moest stoppen en haar hals strekte om te zien wat er gebeurde als er ergens een opstopping was. Ze was rusteloos: ze trommelde op het stuur, wreef aan haar neus, trok aan haar veiligheidsgordel, en als ze weer konden optrekken, leunde ze naar voren alsof ze daardoor sneller vooruit kon komen.

‘Mis je de patrouilleauto?’ vroeg Ray.

Kate grinnikte. ‘Een beetje wel.’ Ze had haar ogen aangezet met eyeliner, maar verder was haar gezicht vrij van make-up. Een deel van haar donkere krullen was ontsnapt uit de schildpadclip en danste rond haar gezicht.

Ray viste zijn mobieltje uit zijn zak om gegevens door te bellen: dat een team van Verkeersongevallenanalyse, kortweg VOA genoemd, onderweg was naar de plaats delict, dat de dienstdoende hoofdinspecteur op de hoogte was gebracht van het ongeval en dat men een VOA-voertuig had laten komen – een bakbeest tot de nok toe gevuld met tentzeil, noodverlichting en warme dranken. Alles was geregeld. Eerlijk gezegd werd alles altijd geregeld, maar als hoofd van de recherche had hij hiervoor de eindverantwoordelijkheid. De geüniformeerde agenten wilden nog weleens hun stekels opzetten als de recherche op de plaats delict arriveerde en alles wat zij al hadden gedaan nogmaals onder de loep nam, maar daar was niets aan te doen. Daar moesten ze allemaal doorheen. Ray had het zelf ook meegemaakt, al had hij zo kort mogelijk uniformdienst gedaan en was hij zo snel mogelijk hogerop geklommen.

Hij nam contact op met de controlekamer om door te geven dat ze over vijf minuten op de plaats delict zouden zijn, maar belde niet naar huis. Hij belde Mags tegenwoordig alleen als hij verwachtte op tijd thuis te zijn, wat een veel praktischer aanpak was, gezien de lange dagen die hij meestal maakte.

Toen ze de hoek omsloegen, remde Kate scherp. Vijf of zes patrouillewagens stond kriskras midden op straat en hun blauwe zwaailichten zwiepten over de façades van de huizen. In de gele lichtbundels van de op zware metalen driepoten gemonteerde schijnwerpers hing een waas van motregen.

Voordat ze waren vertrokken, had Kate haar jas gehaald en haar schoenen verruild voor rubberlaarzen. ‘Liever droog dan modieus,’ had ze lachend gezegd toen ze de schoenen in haar kastje zette en haar voeten in de laarzen stak. Ray had over geen van beide aspecten ooit echt nagedacht, maar had er nu spijt van dat hij zijn jas niet had meegenomen.

Ze parkeerde op ruime afstand van de witte tent die was neergezet om het bewijsmateriaal te beschermen tegen de regen. Door de open flap zagen ze een vrouwelijke agent van de technische recherche, die gehurkt dingen van het asfalt opnam. Verderop in de straat bekeek haar collega een van de grote bomen die de straat omzoomden.

Toen Ray en Kate de tent naderden, werden ze tegengehouden door een jonge agent die zijn lichtgevende jack zo hoog had gesloten dat Ray tussen de klep van zijn pet en de rand van zijn kraag nauwelijks iets van zijn gezicht kon zien.

‘Goedenavond, inspecteur. Moet u in de tent zijn? Dan moet ik uw naam op mijn lijst noteren.’

‘Nee, we willen de agent spreken die als eerste op de oproep heeft gereageerd,’ zei Ray. ‘Waar kan ik die vinden?’

‘In het huis van de moeder,’ zei de agent. Hij wees ernaar en dook terug in zijn jack. ‘Nummer 4,’ liet hij er gedempt op volgen.

‘Die jongen heeft een weinig benijdenswaardige taak,’ zei Ray toen hij met Kate doorliep. ‘Ik zal nooit vergeten dat ik als jong agentje eens in de stromende regen twaalf uur de wacht heb moeten houden bij een plaats delict en ’s ochtends, toen de brigadier arriveerde, op mijn kop kreeg dat ik zo chagrijnig keek.’

Kate lachte. ‘Heb je daarom besloten je te specialiseren?’

‘Niet alleen daarom,’ zei Ray, ‘al had het er wel mee te maken. Nee, ik wilde bij de recherche omdat ik er al heel gauw genoeg van had dat alle interessante klussen naar de specialisten gingen en ik een zaak nooit tot het einde toe kon afwerken. Jij dan?’

‘Min of meer om dezelfde redenen.’

Ze waren bij de huizenrij aangekomen die de agent had aangewezen. Kate praatte door terwijl ze naar nummer 4 liepen.

‘Ik werk graag aan een moeilijke zaak. Ik verveel me snel, zie je. Doe mij maar een lastig onderzoek dat je hoofdbrekens bezorgt. Een cryptogram in plaats van een gewone kruiswoordpuzzel. Snap je?’

‘Absoluut,’ zei Ray. ‘Al ben ik erg slecht in cryptogrammen.’

‘Er zijn foefjes,’ zei Kate. ‘Ik zal het je wel een keer uitleggen. Oké, nummer 4, we zijn er.’

De voordeur leek pas te zijn geschilderd en stond op een kier. Ray duwde hem open en riep: ‘Recherche. Mogen we binnenkomen?’

‘We zijn in de woonkamer,’ was het antwoord.

Ze veegden hun voeten en liepen door de smalle gang, langs een overvolle kapstok waaronder een paar kinderlaarzen netjes naast een paar laarzen van een volwassene stond.

De moeder van het kind zat op de bank, haar starende blik gericht op de blauwe schooltas met de koordsluiting die op haar schoot lag.

‘Ik ben inspecteur Ray Stevens. Het spijt me erg van uw zoon.’

Ze hief haar hoofd op en draaide het koord van de tas zo strak rond haar handen dat het in haar vlees drukte. ‘Jacob,’ zei ze. Haar ogen waren droog. ‘Zijn naam is Jacob.’

Naast de bank zat een agent met een klembord op zijn schoot op een rechte stoel. Ray kende hem van gezicht maar wist niet hoe hij heette, maar dat stond op zijn penning.

‘Brian, ga even met Kate naar de keuken en breng haar op de hoogte van wat jullie tot nu toe te weten zijn gekomen. Ik wil mevrouw een paar vragen stellen. Misschien kunnen jullie een kopje thee voor haar zetten, als jullie toch in de keuken zijn.’

Aan Brians gezicht was te zien dat hij daar absoluut geen zin in had, maar hij stond gehoorzaam op en liep samen met Kate de kamer uit. Hij zou wel tegen haar gaan zeuren dat de inspecteur misbruik maakte van zijn rang, maar dat interesseerde Ray niet.

‘Het spijt me dat ik u moet lastigvallen met mijn vragen, maar het is van het grootste belang zo snel mogelijk zo veel mogelijk informatie te verzamelen.’

Jacobs moeder knikte met gebogen hoofd.

‘Ik heb begrepen dat u het kentekennummer niet hebt kunnen zien?’

‘Het gebeurde zo snel,’ zei ze. De woorden leken emoties los te maken. ‘Hij praatte honderduit, over school, en toen… Ik heb zijn hand maar heel even losgelaten.’ Ze trok het koord nog strakker. Ray zag haar vingers spierwit worden. ‘Het gebeurde zo snel. Die auto reed zo hard.’

Toonloos gaf ze antwoord op zijn vragen, zonder iets te laten merken van de frustratie waar ze ongetwijfeld mee kampte. Ray vond het vreselijk dat hij haar dit moest aandoen, maar het moest gebeuren.

‘Kunt u de bestuurder beschrijven?’

‘Ik kon niet zien wie er in de auto zat.’

‘Zat er iemand naast de bestuurder?’

‘Ik kon niet zien wie er in de auto zat,’ herhaalde ze dof.

‘Oké,’ zei Ray. Waar moesten ze hun onderzoek dan in hemelsnaam beginnen?

Nu hief ze haar hoofd op. ‘Zult u hem vinden? De man die Jacob heeft gedood? Zult u hem vinden?’ Haar stem brak en de woorden verzandden in een zacht gekreun. Ze boog zich voorover met de schooltas tegen haar lichaam gedrukt. Ray kreeg een beklemmend gevoel in zijn borst en haalde diep adem om het kwijt te raken.

‘We zullen ons uiterste best doen,’ zei hij, al walgde hij zelf van het cliché.

Kate en Brian kwamen weer binnen, Brian met een mok thee voor de moeder. ‘Vindt u het goed dat ik mijn vragenlijst nu verder afwerk, meneer?’ vroeg hij.

Je bedoelt dat ik je ooggetuige niet nog meer van streek moet maken, dacht Ray en hij antwoordde: ‘Ja. Dank je. Het spijt me dat ik moest storen. Hebben we alles, Kate?’

Kate knikte. Ze zag zo bleek dat hij zich afvroeg of Brian iets had gezegd wat haar van streek had gemaakt. Over een poosje zou hij haar net zo goed kennen als alle andere rechercheurs, maar nu wist hij nog niet helemaal wat hij aan haar had. Hij wist wel dat ze niet op haar mondje was gevallen en tijdens besprekingen haar mening durfde te geven. En dat ze snel leerde.

Ze gingen naar buiten en liepen zwijgend terug naar de auto.

‘Alles oké?’ vroeg hij, al was dat duidelijk niet zo. Haar kaak stond strak en alle kleur was uit haar gezicht weggetrokken.

‘Ja,’ antwoordde ze, maar haar stem klonk dik en Ray kon zien dat haar tranen hoog zaten.

‘Kom, kom,’ zei hij en hij sloeg met een onhandig gebaar zijn arm rond haar schouders. ‘Heb je het er zo moeilijk mee?’ Door de jaren heen had Ray een afweermechanisme ontwikkeld tegen de consequenties van dit soort gevallen. De meeste agenten deden dat en dat was ook de reden waarom je je niets moest aantrekken van de moppen die ze tapten, maar misschien was Kate anders.

Ze knikte en haalde diep adem. ‘Sorry. Ik ben normaal gesproken niet zo sentimenteel. Ik heb al heel wat sterfgevallen behandeld, maar… God, hij was pas vijf! Jacobs vader wilde niks van het kind weten, dus stond zijn moeder er alleen voor. Die arme vrouw, wat vreselijk voor haar.’ Haar stem trilde en weer kreeg Ray dat beklemmende gevoel in zijn borst. Zijn afweermechanisme zei dat je je moest concentreren op het onderzoek, op het bewijsmateriaal dat je tot je beschikking had, en dat je niet al te lang mocht stilstaan bij de emoties van de betrokkenen. Als hij ging nadenken over hoe het moest zijn als je eigen kind in je armen stierf, had niemand iets aan hem, vooral Jacob en zijn moeder niet. Toch dacht hij nu onwillekeurig aan zijn eigen kinderen en had hij het liefst even naar huis gebeld om te controleren of alles in orde was.

‘Sorry.’ Kate slikte en glimlachte wat ongemakkelijk. ‘Ik zal voortaan niet zo’n watje zijn.’

‘Geeft niks,’ zei Ray. ‘Dit overkomt ons allemaal weleens.’

Ze trok een wenkbrauw op. ‘Jou ook? Ik had niet gedacht dat jij zo gevoelig was.’

‘Het hangt ervan af.’ Ray gaf haar een kneepje in de schouder en nam toen zijn arm weg. Hij kon zich niet herinneren dat hij op zijn werk ooit had gehuild, al had het af en toe niet veel gescheeld. ‘Gaat het weer?’

‘Ja. Dank je.’

Toen ze wegreden, wierp Kate een laatste blik op de tent waarin het VOA-team nog druk bezig was. ‘Wat ben je voor hufter als je een jongetje van vijf doodrijdt en ervandoor gaat?’

‘Dat is nu precies wat wij gaan uitzoeken,’ reageerde Ray gedecideerd.