9
Het politiebureau in Cannon Street is vlak bij mijn werk en ik moet er duizenden keren langs zijn gelopen zonder het op te merken. Nooit nodig gehad. Mijn hoofdpijn is niet afgenomen, ondanks de pijnstiller die ik vanmorgen genomen heb. Mijn hele lijf doet zeer en dat heeft niets te maken met een kater. Ik heb iets onder de leden, bedenk ik en ik voel me meteen beroerder, alsof ik het virus daarmee toestemming heb gegeven zich in te nestelen.
Mijn handen zijn klam op de deurkruk en ik krijg zo’n redeloos paniekgevoel dat gezagsgetrouwe mensen krijgen wanneer er een politieauto voorbijrijdt. Justin gedraagt zich al jaren voorbeeldig, maar het eerste telefoontje van de politie staat me nog pijnlijk helder voor de geest.
Ik weet niet wanneer Justin is begonnen met stelen, maar ik weet wel dat hij niet de eerste keer tegen de lamp is gelopen. Je begint met een kleinigheidje, nietwaar? Snoep of een cd. Je pakt je eerste keer geen vijfentwintig pakjes scheermesjes als je zelf nog te jong bent om je te scheren. Je hebt de eerste keer geen voering in je jas die aan de bovenkant open is zodat je de buit erin kunt laten vallen. Justin zweeg in alle talen over de anderen. Hij bekende de diefstal, maar wilde niet zeggen waarom hij het had gedaan of wat hij met de scheermesjes van plan was. Hij kwam ervan af met een waarschuwing, waar hij zijn schouders over ophaalde alsof het een boetepreek was op school.
Matt was woedend. ‘Nu heb je voor de rest van je leven een strafblad!’
‘Vijf jaar,’ zei ik en ik probeerde me te herinneren wat ze op het politiebureau hadden gezegd. ‘Dan is het verjaard en hoeft hij het alleen te vermelden wanneer een werkgever er rechtstreeks naar vraagt.’ Melissa wist het natuurlijk al, zoals ze ook wist van de vechtpartijen waar hij bij betrokken was en mijn bezorgdheid toen ik een zak met wiet in zijn kamer vond.
‘Het is een kind,’ zei ze altijd nadat ze me het zoveelste glas wijn had ingeschonken. ‘Hij groeit er wel overheen.’
En dat deed hij. Of het lukte hem beter uit handen van de politie te blijven.
In gedachten zie ik hem voor me: een schort van Melissa voor, broodjes aan het smeren en in gesprek met de klanten. Het brengt een lach op mijn gezicht.
De dienstdoende agent zit achter een loket, zoals in een postkantoor. Hij praat door een gleuf die groot genoeg is voor papieren en kleine gevonden voorwerpen.
‘Kan ik u helpen?’ vraagt hij op een toon die doet vermoeden dat hij daar absoluut geen zin in heeft.
Door de hoofdpijn ben ik niet helemaal helder en ik zoek naar woorden.
‘Ik heb informatie over een moord.’
De man glimlacht, matig geïnteresseerd. ‘Ja, zegt u het maar.’
Ik schuif een krantenknipsel onder de gleuf. Er zit een stukje versteende kauwgom in de hoek tegen de muur en iemand heeft het met een pen blauw gekleurd. ‘In de London Gazette van vandaag staat een artikel over een moord in Muswell Hill.’
Zijn blik glijdt over de voorpagina en zijn lippen bewegen een beetje mee met de woorden die hij leest. Naast hem op het bureau kraakt een radio.
Het artikel vermeldt niet veel details. Tania Beckett was onderwijsassistent op een basisschool aan Holloway Road. Ze ging rond halfvier met de Northern Line van Archway naar Highgate en dan met bus 43 naar Cranley Gardens. Ik zou haar bij de bushalte ophalen, aldus haar vriend, maar het regende en ze had gezegd dat ik binnen moest blijven. Ik zou er alles voor overhebben om de klok te kunnen terugdraaien. Er staat een foto bij van de vriend die zijn arm om Tania heen heeft geslagen en ik kan er niets aan doen, maar ik vraag me af of ik in de ogen van een moordenaar kijk. Dat zeggen ze toch altijd? Dat de meeste moordslachtoffers de dader kennen?
Ik schuif een tweede knipsel onder de gleuf door. ‘En deze advertentie stond gisteren in de Gazette.’ Er dansen witte stipjes voor mijn ogen en ik knipper om ze te verjagen. Even leg ik mijn vingers tegen mijn voorhoofd en die blijven gloeien.
De agent kijkt van het ene naar het andere knipsel met een uitdrukking op zijn gezicht alsof hij alles al eens gezien heeft. Zou hij me proberen voor te houden dat ik me de gelijkenis verbeeld? Dat het meisje met het kruisje om haar hals niet de vijfentwintigjarige Tania Beckett is?
Maar dat zegt hij niet. In plaats daarvan pakt hij de telefoon, toetst een 1 en kijkt me aan terwijl hij wacht tot er wordt opgenomen. ‘Kun je me doorverbinden met inspecteur Rampello?’
Ik stuur Graham een berichtje dat ik iets onder de leden heb en niet terugkom naar kantoor. Ik drink wat lauw water, leg mijn hoofd tegen de koele muur en wacht tot er iemand komt om met me te praten.
‘Het spijt me,’ zegt de man achter het loket na een uur. Hij heeft zich voorgesteld als Derek, maar ik vind het te amicaal om hem bij zijn voornaam te noemen. ‘Ik weet ook niet waarom hij niet komt.’
‘Hij’ is inspecteur Nick Rampello, die naar Cannon Street komt van iets wat Derek het MOT noemt, waarna hij zich verontschuldigt voor het jargon. ‘Het is een afkorting voor het moordonderzoeksteam. De eenheid die de moord op de jongedame onderzoekt.’
Ik kan niet ophouden met bibberen. Gebiologeerd kijk ik naar de twee foto’s van Tania Beckett en ik vraag me af wat er is gebeurd tussen het verschijnen van de foto in de Gazette en de ontdekking van haar ontzielde lichaam in een park in Muswell Hill.
En of ik nu aan de beurt ben.
Afgelopen vrijdag stond mijn foto in de Gazette. Zodra ik hem zag wist ik het. Ik had me daar niet van af moeten laten brengen. Als ik meteen naar de politie was gestapt was het misschien anders gegaan.
Er moet een verband zijn. Tania Beckett is binnen een dag na het verschijnen vermoord, de sleutels van Cathy Tanning zijn binnen twee dagen na het verschijnen van haar foto gestolen. Vijf dagen geleden zag ik mijn eigen foto; hoelang duurt het nog voor mij iets overkomt?
Er komt een man zijn rijbewijs laten zien.
‘Wat een tijdverspilling,’ zegt hij luid terwijl de agent formulieren invult. ‘Die van u en die van mij.’ Hij kijkt naar mij voor bijval, maar ik reageer niet, net zomin als Derek.
Die bestudeert het rijbewijs en noteert tergend langzaam de gegevens.
Ik mag die Derek wel.
Wanneer hij klaar is bergt de man het rijbewijs op. ‘Heel hartelijk bedankt,’ zegt hij met een stem die druipt van het sarcasme. ‘Dit is mijn ideale lunchpauze.’
Na hem komt er een vrouw met een krijsende kleuter de weg vragen, gevolgd door een oudere man die zijn portefeuille kwijt is. ‘Bij Bank had ik hem nog, toen ik de metro uit kwam. Maar ergens tussen daar en de rivier is hij…’ hij kijkt om zich heen alsof hij verwacht dat de portefeuille ineens zal verschijnen, ‘… verdwenen.’
Ik doe mijn ogen dicht en wilde dat ik zo’n banale klacht had; dat ik straks licht geïrriteerd weer naar huis kon gaan.
Derek noteert de gegevens van de man en een omschrijving van de portefeuille en ik dwing mezelf diep adem te halen.
Ik wou dat inspecteur Rampello een beetje opschoot.
De man van de portefeuille verdwijnt en eindelijk pakt Derek de telefoon. ‘Ben je al onderweg? Ze zit hier al sinds de lunch.’ Hij kijkt met een ondoorgrondelijk gezicht naar mij. ‘Ja. Natuurlijk. Ik zal het zeggen.’
‘Hij komt zeker niet.’ Ik voel me te ziek om boos te worden over de tijdverspilling. Wat zou ik anders gedaan hebben? Ik ben te ziek om te kunnen werken.
‘Hij is opgehouden door dringende verhoren. Zoals u zich kunt voorstellen is het daar nu een gekkenhuis. Hij heeft gevraagd of ik u zijn verontschuldigingen wil doorgeven en hij zal contact met u opnemen.’ Hij bekijkt me met samengeknepen ogen. ‘Lieve help, u ziet er niet goed uit.’
‘Het gaat wel,’ zeg ik, maar dat is niet waar. Ik houd mezelf voor dat ik niet bang ben, maar mijn handen trillen als ik mijn telefoon pak en door de contacten scrol.
‘Ben je ergens in de buurt van Cannon Street? Ik voel me niet goed. Ik geloof dat ik naar huis moet.’
‘Blijf waar je bent, Zo,’ zegt Matt zonder aarzelen. ‘Ik kom je halen.’
Hij zegt dat hij vlak om de hoek is, maar er verstrijkt een halfuur dus dat is niet waar en schuldbewust denk ik aan de ritten die hij misloopt omdat hij ineens naar mij toe moet komen.
De deur van het bureau zwaait open en beschaamd voel ik tranen langs mijn wangen stromen zodra ik zijn vertrouwde gezicht zie.
‘Kom je je vrouw ophalen?’ vraagt Derek. Ik heb de energie niet om hem te verbeteren en ook Matt doet geen moeite. ‘Twee aspirines en een slok whisky, dat heeft ze nodig. Ik hoop dat u zich weer snel beter voelt, hoor.’
Matt installeert me op de achterbank, alsof ik een betalende klant ben, en zet de verwarming op de hoogste stand. Ik concentreer me op mijn ademhaling en probeer het bibberen van mijn hele lichaam tegen te houden.
‘Wanneer is dit begonnen?’
‘Vanmorgen. Ik vond het al zo gek dat ik een kater had – zo veel heb ik gisteravond niet gedronken – maar toen werd de hoofdpijn erger en werd ik niet goed.’
‘Griep,’ zegt hij zonder aarzelen. Zoals de meeste cabbies is Matt een expert op elk gebied. Hij kijkt beurtelings naar de weg en via de achteruitkijkspiegel naar mij. ‘Wat moest je op het bureau?’
‘Er is gisteravond een moord gepleegd. In een park in de buurt van Cranley Gardens.’
‘Crouch End?’
‘Ja. Ze is gewurgd.’ Ik vertel hem over de advertenties in de London Gazette; over mijn foto en dat ik toen die van Tania Beckett zag.
‘Weet je zeker dat het dezelfde vrouw is?’
Ik knik, al heeft hij zijn ogen op de weg voor zich. Hij zuigt lucht door zijn tanden en gooit het stuur scherp naar links door eenrichtingsverkeerstraatjes die zo smal zijn dat ik door het raampje de muur zou kunnen aanraken.
‘Waar gaan we heen?’
‘Het verkeer is een ramp. Wat zei de politie?’
Ik kijk naar buiten en probeer erachter te komen waar we zijn, maar ik weet het niet. Er lopen kinderen van school naar huis, sommige alleen, andere aan de hand van hun moeder.
‘Ze hebben de inspecteur gebeld die over de zaak gaat, maar hij kon niet komen.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik ben bang, Matt.’
Hij zegt niets. Hij heeft nooit goed met emoties kunnen omgaan.
‘Als het echt mijn foto was in de krant, gaat er iets gebeuren. Iets ergs.’ Mijn keel voelt rauw en er zit zo’n brok in dat ik niet kan slikken.
‘Denkt de politie dat er verband is tussen de foto’s en de moord?’
Eindelijk komen we tevoorschijn uit het doolhof van straatjes en ik zie de South Circular. We zijn bijna thuis. Mijn ogen prikken zo erg dat ik ze bijna niet open kan houden. Ik knipper snel om ze te bevochtigen.
‘De dienstdoende agent leek het serieus te nemen,’ zeg ik. Ik heb moeite me op het gesprek te concentreren. ‘Maar ik weet niet hoe de inspecteur erover denkt. Ik heb hem nog niet over mijn eigen foto verteld, daar was nog geen gelegenheid voor.’
‘Dit is echt heel eigenaardig, Zo.’
‘Dat hoef je mij niet te vertellen. Ik dacht dat ik gek werd toen ik mijn foto zag. Simon denkt nog steeds dat ik gek ben.’
Matt kijkt me scherp aan. ‘Gelooft hij je niet?’
Ik kan mezelf wel voor de kop slaan. Alsof Matt nog meer munitie tegen Simon nodig heeft.
‘Hij denkt dat er een rationele verklaring moet zijn.’
‘Wat denk jij?’
Ik geef geen antwoord. Ik denk dat ik vermoord ga worden.
We stoppen voor mijn huis en ik pak mijn handtas.
‘Ik wil je graag betalen.’
‘Nee, dat hoeft niet.’
‘Maar het hoeft jou geen geld te kosten, Matt, dat is niet eerlijk –’
‘Ik hoef je geld niet, Zoë,’ snauwt hij. ‘Doe weg.’ Zijn toon wordt zachter. ‘Kom, dan help ik je naar binnen.’
‘Het lukt wel.’ Maar zodra ik sta knikken mijn knieën en hij kan me nog net op tijd opvangen.
‘Natuurlijk.’
Hij pakt mijn sleutel, opent de voordeur en aarzelt dan.
‘Geen zorgen,’ zeg ik. ‘Simon is op zijn werk.’ Ik ben te ziek om me zorgen te maken of ik daarmee Simon afval. Ik hang mijn handtas en jas over de trapleuning en laat me door Matt naar boven brengen. Boven aan de trap blijft hij staan, want hij weet niet wat mijn slaapkamer is.
Ik wijs op de kamer naast die van Katie. ‘Ik red me verder wel,’ zeg ik, maar hij slaat er geen acht op, opent de deur, en samen schuifelen we naar binnen.
Hij slaat het dekbed aan de linkerkant open, de kant waar ik sliep toen wij getrouwd waren.
Nu liggen de spullen van Simon op het nachtkastje: zijn boek, een reserveleesbril en een leren blaadje voor zijn horloge en muntgeld.
Als het Matt al opvalt, zegt hij niks.
Met mijn kleren aan kruip ik in bed.
Simon maakt me wakker. Het is donker buiten en hij doet het leeslampje aan. ‘Je slaapt al sinds ik thuis ben. Ben je ziek?’ Hij fluistert en houdt een hand om mijn mobiel. ‘Een politieagent aan de telefoon. Wat is er aan de hand? Is er iets gebeurd?’
Ik ben klam en bezweet en als ik mijn hoofd optil doet het pijn. Ik strek mijn arm uit naar de telefoon, maar Simon houdt hem buiten mijn bereik.
‘Waarom belt de politie jou?’
‘Ik leg het later wel uit.’ Halverwege het laatste woord verdwijnt mijn stem en ik hoest om hem weer op te wekken.
Simon geeft me mijn telefoon en komt op de rand van het bed zitten.
Ik ben nog koortsig, maar het slapen heeft me goedgedaan. ‘Hallo? Met Zoë Walker.’
‘Mevrouw Walker, u spreekt met inspecteur Rampello van het moordonderzoeksteam Noordwest-Londen. Ik begreep dat u me wilde spreken?’
Hij klinkt afgeleid. Moe of verveeld, of allebei.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Maar ik ben nu thuis. Misschien kunt u hier komen.’
Simon heft zijn handen en vraagt geluidloos wat er aan de hand is.
Geïrriteerd door de onderbreking schud ik mijn hoofd tegen hem. De ontvangst is thuis slecht en ik wil horen wat inspecteur Rampello te zeggen heeft.
‘… waarschijnlijk voor nu voldoende.’
‘Pardon? Wat zei u?’
‘U kende Tania Beckett niet, heb ik begrepen?’
‘Nee, maar –’
‘Dus u weet niet of ze als escort werkte of een sekslijn had?’
‘Nee.’
‘Juist.’ Hij klinkt afgemeten, alsof ik er één ben van een lange lijst telefoontjes die hij vanavond moet plegen. ‘De foto van Tania is gisteren, maandag 16 november, in de London Gazette geplaatst bij een advertentie voor een chatbox. Is dat juist?’
‘Ja.’
‘En u hebt contact met ons opgenomen omdat u haar herkende van de foto in het nieuws vanmorgen?’
‘Ja.’
‘Dat is heel behulpzaam, hartelijk dank.’
‘Maar wilt u mij niet spreken? Een verklaring opnemen?’
‘Als we nog iets nodig hebben nemen we contact met u op.’ Hij legt neer terwijl ik nog aan het woord ben.
Simon kijkt nu eerder boos dan verbaasd. ‘Wil je me nu alsjeblieft vertellen wat er aan de hand is?’
‘Het is dat meisje,’ zeg ik. ‘Dat vermoord is. De foto die ik je vanmorgen liet zien.’
Vanmorgen ben ik meteen na het journaal naar boven gerend en heb Simon wakker geschud. Ik kon bijna niet uit mijn woorden komen.
‘En als het nou wel iets te maken heeft met die foto’s, Si?’ vroeg ik met overslaande stem. ‘Als iemand foto’s plaatst van vrouwen die hij gaat vermoorden? En als ik nou de volgende ben?’
Simon omhelsde me onhandig. ‘Lieverd, overdrijf je nou niet een beetje? Ik heb ergens gelezen dat er elk jaar in Londen honderd mensen worden vermoord. Elk jaar! Dat is, wat, acht per maand? Ik weet dat het verschrikkelijk is, maar het heeft niets met zo’n pulpblaadje te maken.’
‘Tijdens mijn lunchpauze ga ik naar het politiebureau,’ zei ik tegen hem. Ik kon zien dat hij me nog steeds hysterisch vond.
‘Namen ze je serieus?’ vraagt hij nu en hij gaat op het voeteneinde van het bed zitten.
Hij plet mijn tenen en ik trek mijn voeten terug. Ik haal mijn schouders op. ‘De man achter het loket was aardig, maar hij belde de inspecteur die met de zaak is belast en die kwam niet. En nu zegt hij dat hij voldoende informatie van me heeft gekregen en contact opneemt als hij meer wil weten.’ Er stromen tranen uit mijn ooghoeken. ‘Maar ze weten nog niks van de andere foto’s; van die van Cathy Tanning en die van mij.’ Ik snik het uit en kan met die knallende hoofdpijn niet meer goed nadenken.
‘Sst.’ Simon streelt mijn haar en draait mijn kussen op zoek naar een koel plekje om mijn hoofd neer te leggen. ‘Zal ik ze terugbellen?’
‘Ik heb niet eens hun nummer. Hij zei dat hij van het MOT Noordwest-Londen was.’
‘Ik zoek het op. Ik haal eerst wat pijnstillers voor je en een glas water en dan bel ik ze op.’ Hij loopt naar de deur, draait zich om alsof hem net pas iets opvalt. ‘Waarom lig je aan mijn kant van het bed?’
Ik druk mijn hoofd in het kussen om hem niet te hoeven aankijken. ‘Ik denk dat ik me in mijn slaap heb gedraaid,’ mompel ik.
Het is het enige waar we wel eens onenigheid over hebben.
‘Matt is de vader van Katie en Justin,’ zeg ik dan. ‘Je zal hem zo nu en dan moeten spreken.’
Dat moest Simon met tegenzin toegeven. ‘Maar daarvoor hoeft hij hier niet binnen te komen. In onze woonkamer te zitten en onze thee te drinken.’
Het was kinderachtig en onredelijk, maar ik wilde Simon niet kwijt en indertijd voelde het als een compromis.
‘Goed,’ gaf ik toe, ‘hij komt hier niet binnen.’
Als ik mijn ogen weer opendoe staat er een glas water op het nachtkastje naast een strip tabletten. Ik neem er twee en stap het bed uit. Mijn top is gekreukeld en mijn broek zit gedraaid. Ik kleed me uit, pak een warme katoenen pyjama en sla een vest om me heen.
Het is negen uur en beneden zie ik de restanten van iets wat op een stoofschotel lijkt. Mijn benen zwabberen en ik ben nog groggy van het lange slapen. In de woonkamer zitten Simon, Justin en Katie televisie te kijken. Niemand zegt iets, maar er heerst een ontspannen stilte en ik blijf even naar mijn gezin staan kijken.
Katie is de eerste die me ziet. ‘Mam! Voel je je al beter?’ Ze schuift op om ruimte te maken op de bank tussen zichzelf en Simon en ik ga zitten, uitgeput door het traplopen.
‘Nee, nog niet. Ik ben afgedraaid.’ Ik heb me in jaren niet zo ziek gevoeld. Mijn botten doen zeer en mijn huid is overgevoelig. De steken achter mijn ogen gaan alleen weg als ik ze dichtdoe en mijn keel doet zo’n pijn dat ik nauwelijks kan praten. ‘Ik denk dat ik griep heb. Echte griep.’
‘Arme schat,’ zegt Simon en hij slaat een arm om me heen. Deze keer zegt Katie niets over wat zij ons ‘geklef’ noemt.
Zelfs Justin kijkt bezorgd. ‘Wil je iets?’ vraagt hij.
Ik moet er echt ziek uitzien, denk ik. ‘Alleen wat water, dankjewel.’
‘Graag gedaan.’ Hij steekt een hand in zijn zak en geeft me een envelop.
‘Wat is dit?’ vraag ik en ik haal er een stapel briefjes van twintig pond uit.
‘Kostgeld.’
‘Wat? Daar hebben we het over gehad. Ik hoef geen kostgeld van jou, lieverd.’
Ik wend me tot Simon, omdat hij Justin de laatste tijd op zijn nek heeft gezeten omdat hij hier voor niets woont.
Die schudt zijn hoofd om aan te geven dat hij er niets mee te maken heeft.
‘Dat is heel aardig van je, Justin. Goed gedaan, maatje.’
Het klinkt geforceerd vertrouwelijk van Simons lippen en Justin kijkt hem minachtend aan.
‘Ik dacht dat je blut was,’ zegt Katie en ze probeert te kijken hoeveel geld het is.
Ik stop het in de zak van mijn vest en probeer het stemmetje in mijn hoofd dat wil weten waar het vandaan komt het zwijgen op te leggen.
‘Melissa heeft me de leiding gegeven over het café zodat ze tijd heeft voor het nieuwe,’ zegt Justin alsof hij mijn gedachten heeft gelezen. ‘Het is maar tijdelijk, maar er zit wel een loonsverhoging aan vast.’
‘Wat geweldig!’ Door de opluchting dat mijn zoon niet steelt of dealt is mijn reactie overdreven enthousiast.
Justin haalt zijn schouders op alsof het de normaalste zaak van de wereld is en loopt naar de keuken voor mijn water.
‘Ik wist wel dat hij gewoon eens een kans moest krijgen,’ fluister ik tegen Simon. ‘Dat iemand moest inzien hoe hard hij kan werken.’
Plotseling herinner ik me dat Justin niet de enige is met nieuws over werk. Ik wend me tot Katie. ‘Het spijt me zo dat ik niet wat enthousiaster was over je auditie, schat. Ik voel me er echt naar over.’
‘Jezus, mam, maak je niet druk. Je bent ziek.’
‘Simon zei dat het fantastisch ging.’
Katie straalt. ‘Het was geweldig. Die agent wilde me dus niet hebben omdat hij al een paar meiden heeft met mijn uiterlijk en uitstraling, wat dat ook mag betekenen, maar ik raakte aan de praat met iemand die bij de receptie zat. Het is de directeur van een theatergezelschap dat Driekoningenavond van Shakespeare gaat uitvoeren en hun Viola heeft een skiongeluk gehad. Ik bedoel, hoe perfect wil je het hebben?’
Ik kijk haar glazig aan.
Justin komt terug met het glas water. Hij heeft de kraan niet laten doorlopen en het is lauw en troebel, maar ik neem dankbaar een slokje. Alles om mijn keel te verzachten.
‘Mam, Driekoningenavond is de tekst die we bij ons examen hebben gedaan. Ik ken de tekst vanbuiten. En hij zei dat ik geknipt ben voor Viola. Ik heb letterlijk ter plekke auditie gedaan – het was echt bizar – en ik heb de rol! De rest van de cast repeteert al weken, maar ik moet het in veertien dagen onder de knie hebben.’
Mijn hoofd tolt. ‘Maar wie is die man? Weet je iets van hem?’
‘Hij heet Isaac. Zijn zus heeft op dezelfde school gezeten als Sophia, dus helemaal vreemd is hij niet. Hij heeft dingen gedaan in Edinburgh en – nu komt het mooiste – ze gaan toeren met Driekoningenavond! Hij is waanzinnig ambitieus en zo getalenteerd.’
Ik zie iets anders in het gezicht van Katie. Iets wat niets te maken heeft met haar opwinding over de rol. ‘Knap?’
Ze bloost. ‘Heel knap.’
‘O, Katie!’
‘Wat nou, mam? Het is allemaal koosjer, dat beloof ik je. Jij vindt hem vast ook leuk.’
‘Mooi. Nodig hem maar uit.’
Katie snuift. ‘Ik heb hem gisteren pas leren kennen, mam. Ik ga niet vragen of hij kennis wil maken met mijn ouders.’
‘Nou, je gaat niet mee op tournee tot dat is gebeurd, dus…’ We kijken elkaar woedend aan, tot Simon tussenbeide komt.
‘Zullen we het daarover hebben wanneer je je wat beter voelt?’
‘Ik voel me al beter,’ maar mijn koppigheid moet wijken voor een golf van duizeligheid waardoor ik mijn ogen dicht moet doen.
‘Tuurlijk. Kom mee jij, je bed in.’
Ik herinner me zijn belofte. ‘Heb je de politie gebeld?’
‘Ja, ik heb een van de hoge heren van het onderzoeksteam gesproken.’
‘Rampello?’
‘Ja, dat zou kunnen. Ik zei dat je je zorgen maakte over de advertentie met de foto die op jou lijkt…’
‘Die was van mij.’
‘… en de man die ik sprak begreep helemaal dat je ongerust bent, maar op dit moment brengen ze de moord op Tania Beckett in verband met andere misdaden.’
‘Er moet een verband zijn,’ houd ik vol. ‘Het kan geen toeval zijn.’
‘Je kent haar niet eens,’ zegt Justin. ‘Waarom maak je je zo druk?’
‘Omdat ze vermoord is, Justin!’
Hij reageert niet en wanhopig kijk ik naar Katie.
‘En omdat mijn foto –’
‘Het was jouw foto niet, schat,’ onderbreekt Simon me.
‘– omdat mijn foto in precies dezelfde advertentie stond als de hare. Ik vind dus dat ik het recht heb me daar erg druk om te maken, jij niet?’
‘Bij zulke advertenties staan meestal geen dure nummers, behalve als ze malafide zijn,’ zei Simon.
‘Wat heeft dat er in vredesnaam mee te maken?’
‘Was ze een escort?’ vraagt Katie.
‘Beroepsrisico,’ zegt Justin. Hij haalt zijn schouders op en gaat weer met zijn mobiel in zijn hand op de bank hangen.
‘In de krant stond dat ze onderwijsassistent was, geen escort.’ Ik denk aan de foto die van haar in de krant stond, van Tania en haar vriend. Ik stel me de kop voor van het artikel naar aanleiding van de moord op mij en vraag me af welke foto ze daarvoor zouden kiezen; en of ze Graham Hallow om commentaar zouden vragen.
‘In de advertentie stond toch niks over een escortservice, of wel, mam?’ vraagt Katie.
‘Er stond een adres van een website.’ Ik leg mijn hand tegen mijn voorhoofd en probeer het me voor de geest te halen. ‘Findtheone.com.’
‘Dat klinkt meer als een datingsite. Misschien is ze vermoord door iemand die ze online heeft leren kennen.’
‘Ik wil niet dat jij nog alleen weggaat,’ zeg ik tegen Katie.
Ze staart me ontzet aan. ‘Vanwege een moord aan de andere kant van Londen? Doe niet zo idioot, mam, er worden aan de lopende band mensen vermoord.’
‘Mannen, ja. Bendes opgeschoten jongens. Junkies en mensen die van risico’s houden. Geen meisjes die van hun werk naar huis gaan. Je gaat met een groep vrienden uit of je blijft thuis.’
Katie kijkt naar Simon, maar deze ene keer valt hij me bij.
‘We willen gewoon niet dat je gevaar loopt, meer niet.’
‘Maar dat is niet te doen! Hoe moet het dan met mijn werk? Ik ben zaterdagavond pas om halfelf in het restaurant klaar en nu ik in Driekoningenavond sta moet ik bijna elke avond repeteren. Ik kan niet anders dan alleen naar huis.’
Ik wil reageren, maar Katie geeft me de kans niet en zegt nadrukkelijk, maar niet onaardig: ‘Ik ben een grote meid, mam. Ik kijk wel uit. Je hoeft je over mij geen zorgen te maken.’
Maar ik maak me wel zorgen. Ik ben bezorgd om Katie, die elke avond onbekommerd van haar werk thuiskomt, haar gedachten in de wolken bij haar sterrenstatus en de rode loper. Ik ben bezorgd om alle Cathy Tannings en Tania Becketts, die geen idee hebben wat het leven voor ze in petto heeft. En ik maak me zorgen om mezelf. Ik weet niet hoe ik die advertenties moet inschatten of waarom mijn foto erin stond, maar het gevaar is niet denkbeeldig. Ik kan het niet zien, maar ik voel het wel… en het komt dichterbij.