15

‘Wat vind je van Isaac?’

Het is dinsdag tussen de middag en ik heb met Melissa afgesproken voor een broodje, halverwege Cannon Street en haar nieuwe café in Clerkenwell, dat opnieuw wordt ingericht voor het open kan. Ze draagt een strakke zwarte corduroy broek, een strak zwart truitje en zelfs met het laagje stof op haar schouders ziet ze er stijlvol uit. Ze heeft haar haar naar achteren gebonden met een clip.

‘Ik vind hem wel leuk. Maar jij niet zo, heb ik de indruk.’

Ik vertrek mijn gezicht. ‘Ach, op de een of andere manier moet ik hem niet.’ Ik schuif mijn BLT-sandwich een beetje heen en weer.

‘Dat zou je over elk vriendje van Katie zeggen.’ Ze trekt haar baguette open en kijkt wat erin zit. ‘Hoe ze hier drie vijftig voor durven vragen is mij een raadsel. Meer dan tien garnalen zitten er niet in.’

‘Niet waar.’ Of is het wel waar? Ik probeer terug te denken aan het laatste vriendje waar Katie mee thuiskwam, maar met niemand was het echt serieus. Een stuk of tien onhandige tieners met zweethandjes. ‘Het gaat niet alleen om hem, het is ook alles eromheen. Het idee dat Katie – en de hele cast – wekenlang voor niets werken met de vage belofte van een aandeel in de winst als de kaartverkoop eenmaal is begonnen. Ze worden geëxploiteerd als je het mij vraagt.’

‘Of het is een briljant zakenidee.’

‘Aan wiens kant sta je eigenlijk?’

‘Aan niemands kant. Ik wil alleen maar zeggen dat het van hem, van Isaac uit gezien een goede strategie is. Beperkte kosten, minimaal risico… Als ik daarmee naar mijn bank ga, zijn ze dolblij.’ Ze grinnikt, maar met een scherp randje, en ik denk dat ik wel weet waarom.

‘Ik neem aan dat je bankmanager niet enthousiast is over je uitbreidingsplannen?’

‘Ik zou het niet weten.’

‘Hoe bedoel je dat? Heb je geen lening aangevraagd?’

Ze schudt haar hoofd en neemt een hap van haar baguette.

Als ze eindelijk begint te praten, krijg ik het gevoel dat ik de woorden uit haar moet trekken.

‘Ik heb de hypotheek op het huis verhoogd.’

‘Daar zal Neil niet blij mee zijn geweest.’

De man van Melissa is zo bang voor schulden dat hij zelfs in de pub tijdens een avond uit alles direct afrekent.

Melissa zwijgt.

‘Je hebt het hem niet verteld, of wel?’

Er valt weer een stilte en Melissa’s gezicht verandert. De zelfbewuste blik verdwijnt en even kijkt ze bang en weerloos.

Het inkijkje is wonderlijk vleiend. Alsof ik tot een geheim genootschap ben toegelaten. In de jaren dat we elkaar nu kennen worden de bordjes zelden verhangen; dat ík degene ben die háár moet troosten. Ik vraag me af hoe ze de hypotheek heeft kunnen verhogen zonder toestemming van Neil – ik ga ervan uit dat ze een gezamenlijke hypotheek hebben – maar besluit dan dat het beter is dat ik zo min mogelijk weet. Niemand is scherpzinniger dan Melissa en als zij geld leent om een onderneming te financieren, doet ze dat omdat het geheid een succes wordt.

‘Het gaat op het moment niet zo goed tussen ons,’ zegt ze. ‘Neil is begin dit jaar een grote opdracht kwijtgeraakt en hij maakt zich zorgen over geld. Het nieuwe café kan het verloren inkomen compenseren, maar het duurt zeker een halfjaar voor ik winst ga maken.’

‘Maar dat snapt hij toch ook wel?’

‘Er valt op het moment niet met hem te praten. Hij is afstandelijk. Slechtgehumeurd.’

‘Ik heb zondag niets aan hem gemerkt.’

Melissa lacht humorloos. ‘Nou, dan zal het wel aan mij liggen.’

‘Doe niet zo idioot. Neil aanbidt je.’

Ze trekt haar wenkbrauwen op. ‘Niet zoals Simon jou aanbidt.’

Ik bloos.

‘Het is zo. Hij masseert je voeten, kookt voor je, loopt met je mee als je naar je werk gaat… Die man is stapelgek op je.’

Ik grinnik. Ik kan er niets aan doen.

‘Je hebt mazzel.’

‘We hebben allebei mazzel,’ zeg ik, maar dan hoor ik hoe zelfingenomen dat klinkt. ‘Dat we een tweede kans op geluk hebben gekregen, bedoel ik. Matt en ik waren zo lang samen dat we elkaar niet eens meer echt zagen.’ Ik denk nu hardop en verwoord wat ik me eigenlijk niet eerder heb gerealiseerd. ‘Hij is met dat meisje naar bed gegaan omdat hij zo aan mijn aanwezigheid gewend was dat het uitgesloten leek dat er ooit iets zou veranderen.’

‘Het was moedig van je om weg te gaan. Met zulke kleine kinderen, bedoel ik.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Stom. Een eerste reactie, ingegeven door woede. Matt hield helemaal niet van dat meisje. Het was een vergissing. Het symptoom van een huwelijk waarin de sleur heeft toegeslagen.’

‘Vind je dat je had moeten blijven?’ Melissa vraagt om de rekening en wuift mijn pogingen om mijn portemonnee te pakken weg. ‘Ik trakteer.’

Ik formuleer mijn antwoord zorgvuldig, want ik wil haar niet op het verkeerde been zetten. ‘Nu vind ik dat niet meer. Ik hou van Simon en hij houdt van mij. Elke dag tel ik mijn zegeningen. Maar ik heb iets goeds vergooid de dag dat ik bij Matt wegging en ik weet dat de kinderen er ook zo over denken.’

‘Katie en Simon kunnen het toch goed vinden? Zondag bij de lunch, toen het over Driekoningenavond ging, waren het de beste maatjes.’

‘Met Katie gaat het goed, maar met Justin…’ Ik breek mijn woorden af omdat ik besef dat ik het gesprek helemaal naar mij toe heb getrokken. ‘Sorry, nu gaat het weer over mij. Heb je geprobeerd Neil te vertellen hoe je je voelt?’ De kwetsbaarheid die ik even op het gezicht van Melissa heb menen te zien is echter weer verdwenen.

‘Ach, het is niks. Hij komt er wel weer overheen. Waarschijnlijk is het zijn midlifecrisis.’ Ze grinnikt. ‘Maak je geen zorgen over Justin. Het is volkomen natuurlijk; ik had een bloedhekel aan mijn stiefvader, alleen omdat hij mijn vader niet was.’

‘Ja, dat zal ook wel.’

‘En over Katie met die Isaac zou ik me ook niet druk maken. Ze loopt niet in zeven sloten tegelijk, die dochter van je. Die heeft hersens én schoonheid.’

‘Hersens zeker. Waarom ziet ze dan niet in dat het verstandig is om echt werk te zoeken? Voor mij hoeft ze heus haar droom niet op te geven, maar ik wil zo graag zekerheid voor haar.’

‘Omdat ze negentien is, Zoë.’

Met een wrang lachje bevestig ik haar woorden. ‘Ik heb Simon voorgesteld haar bij zijn krant werkervaring op te laten doen, de theaterrecensies te laten schrijven, maar hij wil er niet van horen. Ze nemen kennelijk alleen afgestudeerde mensen.’ Ik vond het erg; dat het zwaarbevochten middelbareschooldiploma van Katie helemaal geen gewicht in de schaal legde. ‘Kun je een beetje invloed uitoefenen?’ vroeg ik Simon, maar hij was onverbiddelijk.

‘Ze is volwassen, Zoë,’ zegt Melissa. ‘Ze moet haar eigen beslissingen nemen. Ze komt er snel genoeg achter welke goed zijn geweest en welke niet.’ Ze houdt de deur voor me open en we lopen in de richting van de metro. ‘Ik heb geen tiener grootgebracht, maar ik heb er genoeg in dienst om te weten dat wanneer je iets van ze gedaan wilt krijgen, je ze het idee moet geven dat ze het zelf hebben bedacht. In dat opzicht zijn het net mannen.’

Ik schiet in de lach. ‘Nu we het er toch over hebben, hoe doet Justin het?’

‘De beste manager die ik ooit heb gehad.’ Ze ziet dat ik aan haar woorden twijfel en haakt haar arm door de mijne. ‘En dat zeg ik echt niet alleen omdat je mijn vriendin bent. Hij komt op tijd, steelt niet uit de kassa, en de klanten mogen hem graag. Meer vraag ik niet.’

Ze omhelst me en gaat dan richting de Metropolitan Line en het café. Ik ben zo opgeknapt van de lunch dat de middag voorbijvliegt en zelfs de gewichtigdoenerij van Graham Hallow kan mijn positieve gevoel niet aantasten.

‘Nogmaals hallo.’

Het is tien over halfzes en de metro is volgepakt met mensen die allemaal liever ergens anders zouden zijn. Ik ruik zweet, knoflook en regen.

Ik herken die stem.

Het zelfvertrouwen en de rijke toon van iemand die gewend is in het middelpunt van de belangstelling te staan.

Luke Friedland.

De man die me gered heeft toen ik voor de trein dreigde te vallen.

Vallen?

Ben ik wel gevallen?

Er komt een halve herinnering naar boven; het gevoel van druk tussen mijn schouderbladen. Het is allemaal vaag en lijkt veel langer dan vierentwintig uur geleden.

Luke Friedland.

Gisteren beschuldigde ik hem zo’n beetje van stalken en nu ben ik degene die in een trein stapt waar hij al in staat. Zie je wel, houd ik mezelf voor. Hij kan je niet gevolgd zijn.

Ondanks mijn gêne prikt mijn nek zo erg dat ik denk dat de mensen kunnen zien dat de haartjes rechtovereind staan. Ik wrijf erover.

‘Slechte dag gehad?’ vraagt hij; kennelijk denkt hij dat het een teken van stress is.

‘Nee, een goede dag zelfs.’

‘Wat fijn! Ik ben blij dat je je beter voelt.’ Hij praat op de overdreven opgewekte toon die bij kinderen heel goed werkt, of in een ziekenhuis, en ik moet denken aan zijn suggestie dat ik maar met een telefonische hulpdienst moet gaan praten. Hij denkt dat ik suïcidaal ben. Hij denkt dat ik me met opzet voorover heb laten vallen; als schreeuw om hulp misschien of als oprechte poging om een einde te maken aan mijn leven.

‘Ik ben niet gesprongen,’ zeg ik. Ik spreek zacht – ik wil niet dat de hele trein het hoort – dus dringt hij zich langs een vrouw naar voren tot hij naast mij staat. Mijn hartslag versnelt. Hij steekt zijn arm omhoog naar de lus boven mijn hoofd en ik voel kleine haartjes langs me strijken, als een elektrische stroom tussen ons.

‘Het is oké,’ zegt hij en hij klinkt zo ongelovig dat ik aan mijn eigen verhaal ga twijfelen. Stel je voor dat ik wél ben gesprongen? Dat mijn onderbewustzijn me naar de rails heeft gevoerd terwijl mijn hersens een tegenovergestelde boodschap aan mijn lichaam gaven? Ik huiver.

‘Oké, hier moet ik eruit.’

‘O.’ We zijn bij Crystal Palace. ‘Ik ook.’ Hij heeft zich vandaag niet gesneden bij het scheren en de blauwgestreepte das heeft plaatsgemaakt voor een bleekroze die scherp afsteekt tegen zijn grijze overhemd en pak.

‘Je volgt me toch niet, hè?’ vraagt hij en als hij mijn verschrikte gezicht ziet verontschuldigt hij zich meteen. ‘Het was maar een grapje.’

We passen onze stappen aan elkaar aan op weg naar de roltrappen. Het is moeilijk om je te distantiëren van iemand die dezelfde kant op moet. Bij de uitgang doet hij een pas opzij zodat ik als eerste kan uitchecken. Ik bedank hem, zeg goedendag, maar voor het station gaan we weer dezelfde kant op.

Hij lacht. ‘Het is net als in de supermarkt, dat je iemand groet bij de groente en hem dan in elk gangpad tegenkomt.’

‘Woon je hier in de buurt?’ vraag ik. Ik heb hem nog nooit gezien, maar dat slaat nergens op, er wonen tientallen mensen bij me in de straat die ik nog nooit heb gezien. Ik gooi mijn tienpencestuk in de gitaarkoffer van Megan en glimlach in het voorbijgaan naar haar.

‘Nee, ik ga bij een vriend op bezoek.’ Hij staat stil en automatisch doe ik hetzelfde. ‘Ik bezorg je een ongemakkelijk gevoel, of niet? Loop maar door.’

‘Nee, heus niet,’ zeg ik, al voelt mijn borstkas aan alsof iemand hem samendrukt.

‘Ik steek gewoon over, dan hoef je je niet meer verplicht te voelen met me te praten.’ Hij grinnikt. Hij heeft een aardig, open gezicht.

Ik weet niet waarom ik me zo beroerd voel. ‘Het hoeft niet, echt niet.’

‘Ik moet trouwens nog sigaretten kopen.’

We staan stil en andere mensen lopen om ons heen.

‘Nou, tot ziens dan.’

‘Dag.’ Hij opent zijn mond om nog iets te zeggen, maar bedenkt zich.

Ik draai me om en wil weglopen.

‘Eh, zou je het heel brutaal vinden als ik je vroeg een keer met me te gaan eten?’ De vraag wordt in één adem gesteld, gehaast, alsof hij zich schaamt, terwijl zijn gezicht nog steeds hetzelfde zelfvertrouwen uitstraalt.

Ik vermoed dat hij het met opzet zo vraagt. Erop heeft geoefend zelfs.

‘Dat gaat niet. Sorry.’ Ik weet niet waarom ik me verontschuldig.

‘Of iets drinken? Ik bedoel… ik wil me er niet op laten voorstaan dat ik je leven heb gered, maar…’ Zogenaamd in overgave heft hij zijn handen, maar dan laat hij ze weer zakken en kijkt ernstiger. ‘Het is een bizarre ontmoeting, ik weet het, maar ik zou je graag terugzien.’

‘Ik ben al met iemand,’ zeg ik als een zestienjarige. ‘Ik woon samen.’

‘O.’ Hij kijkt verbaasd, maar herstelt zich meteen. ‘Natuurlijk heb je al iemand. Stom van me. Ik had het kunnen weten.’ Hij deinst achteruit.

‘Sorry,’ zeg ik nogmaals.

We nemen afscheid en als ik omkijk steekt hij de straat over naar de kiosk. Om sigaretten te kopen, neem ik aan.

Ik bel Simon op zijn mobiel, want ik wil niet langs Anerley Road zonder gezelschap, al is het ook via de telefoon. Hij gaat over, maar ik krijg de voicemail. Vanmorgen heeft hij me helpen herinneren dat hij vanavond bij zijn zus eet. Ik was van plan een film te kijken en misschien Katie en Justin over te halen om me gezelschap te houden. Gezellig met z’n drietjes, net als vroeger. Mijn ontmoeting met Luke Friedland heeft me helemaal van mijn stuk gebracht en ik vraag me af of Simon het bezoek aan zijn zus wil uitstellen en toch naar huis wil komen.

Nu kan ik hem misschien nog te pakken krijgen voor hij van zijn werk weggaat. Vroeger had ik zijn directe nummer, maar de krant is overgegaan op een systeem waarbij niemand meer een eigen bureau heeft, zodat ik niet meer weet waar ik hem kan treffen.

Ik googel het nummer van de receptie. ‘Kunt u me doorverbinden met Simon Thornton alstublieft?’

‘Hebt u een momentje?’

Ik luister zolang naar klassieke muziek en kijk naar de kerstverlichting aan de lantaarnpalen van Anerley Road. Er zit nu al een laag vuil op. De muziek stopt. Ik verwacht de stem van Simon te horen, maar ik krijg weer de receptioniste.

‘Kunt u de naam herhalen alstublieft?’

‘Simon Thornton. Hij is redacteur. Meestal schrijft hij een hoofdartikel, maar soms zit hij op de nieuwsredactie.’ Ik herhaal de termen die ik van Simon ken zonder te weten of deze twee rollen op dezelfde plaats vervuld worden of mijlen uit elkaar. Zonder zelfs maar te weten of ze in hetzelfde gebouw zitten.

‘Het spijt me, ik heb hier niemand die zo heet. Is hij een freelancer? In dat geval staat hij niet op mijn lijst.’

‘Nee, hij is in vaste dienst. Al jaren. Kunt u nog eens kijken? Simon Thornton.’

‘Die komt in mijn systeem niet voor,’ herhaalt ze. ‘Hier werkt niemand die Simon Thornton heet.’