2
Kelly Swift stond in het midden van een wagon op de Central Line en verplaatste haar gewicht van de ene voet op de andere om haar evenwicht te bewaren terwijl de trein een bocht nam. Een paar kinderen – niet ouder dan een jaar of veertien, vijftien – kwamen op Bond Street met veel misbaar de trein binnen. Ze slingeren elkaar vloeken en verwensingen naar het hoofd maar ze zijn te gewoontjes om overtuigend over te komen. Aangezien het al te laat was voor naschoolse clubs en het buiten donker was, hoopte Kelly dat ze op weg waren naar huis en niet gingen stappen. Niet op die leeftijd.
‘Fucking wreed!’ De jongen keek op en aan zijn houding kon Kelly zien dat hij zich geneerde toen hij haar zag. Kelly keek op de manier die ze zich bij vele gelegenheden herinnerde van haar moeder en de tieners vielen stil, kregen een rood hoofd en draaiden zich om en bestudeerden de sluitende deuren. Ze was waarschijnlijk oud genoeg om hun moeder te zijn, bedacht ze treurig. Ze telde terug van dertig en probeerde zichzelf voor te stellen met een veertienjarige. Verschillende schoolvriendinnen hadden kinderen van die leeftijd. De Facebook-pagina van Kelly vulde zich geregeld met foto’s van gelukkige gezinnetjes, en een paar kinderen van vriendinnen hadden haar zelfs een vriendschapsverzoek gestuurd. Dan voelde je je pas echt oud.
Kelly ving de blik op van een dame met een rode jas aan de andere kant van de wagon en die knikte haar goedkeurend toe vanwege het effect dat ze op de jongeren had gehad.
Kelly beantwoordde haar glimlach. ‘Goede dag vandaag?’
‘Ik ben blij dat hij om is,’ zei de vrouw. ‘Laat het weekend maar komen, wat jij?’
‘Ik moet werken. Ik heb dinsdag pas weer een vrije dag.’ En dan heb ik maar één dag vrij, met daaropvolgend zes dagen werken, dacht ze en ze kreunde inwendig.
De vrouw keek verschrikt.
Kelly haalde haar schouders op. ‘Iemand moet het doen, hè?’
‘Dat is waar.’ De trein minderde vaart voor Oxford Circus en de vrouw stapte naar de deur. ‘Ik hoop dat je een paar rustige dagen hebt dan.’
Als dat niet de goden verzoeken is, dacht Kelly. Ze wierp een blik op haar horloge. Nog negen stations tot Stratford, daar moest ze de spullen afleveren en dan kon ze naar huis. Het zou acht uur, halfnegen worden. En om zeven uur morgenochtend moest ze weer present zijn. Zonder de moeite te nemen een hand voor haar mond te houden gaapte ze hartgrondig en ze vroeg zich af of er eten in huis was. Ze deelde een huis in de buurt van Elephant and Castle met drie anderen, wier namen ze alleen kende van het prikbord in de hal. De zitkamer was door de huisbaas tot extra slaapkamer omgebouwd, zodat het keukentje de enige gemeenschappelijke ruimte was. Er was maar plek voor twee stoelen, maar door de onregelmatige diensten van haar huisgenoten zag Kelly soms dagenlang niemand. De vrouw met de grootste slaapkamer, Dawn, was verpleegster. Ze was jonger dan Kelly, maar veel huishoudelijker aangelegd, en ze liet soms een portie eten naast de magnetron staan met een felroze post-it waarop stond: Tast toe!. Haar maag rommelde bij de gedachte aan eten en ze keek weer op haar horloge. Het was vanmiddag drukker geweest dan ze had voorzien en volgende week zou ze zeker overuren moeten draaien, anders kwam ze er nooit doorheen.
Bij Holborn stapten een paar zakenlui in en Kelly monsterde ze met een ervaren blik. Op het eerste gezicht zagen ze er identiek uit met hun korte haar, donkere pak en aktetas. Maar het zat hem altijd in de details, dacht Kelly en ze zocht naar een dun krijtstreepje; de titel van een boek dat achteloos in een tas was geduwd; een stalen brilletje met een geknakte poot; een bruinleren horlogebandje onder een witte manchet. De persoonlijke eigenaardigheden en uiterlijke tics die ze deed opvallen in een rij gelijksoortige mannen. Kelly staarde openlijk, afstandelijk. Ze oefende gewoon, hield ze zich voor, en het kon haar niet schelen dat er een opkeek en haar blik op zich gevestigd zag. Ze dacht dat hij zijn blik zou afwenden, maar in plaats daarvan knipoogde hij en zijn mond glimlachte zelfbewust. Kelly’s blik flitste naar zijn linkerhand. Getrouwd. Blank, goedgebouwd, ongeveer 1 meter 80 lang, met een donker waas op zijn kaken dat er een paar uur eerder waarschijnlijk nog niet was geweest. Een vergeten geel etiket van de stomerij aan de binnenkant van zijn jas. Hij stond zo stram rechtop dat ze vermoedde dat hij een ex-militair was. Een onopvallende verschijning, maar Kelly zou hem herkennen wanneer ze hem nog eens zag.
Tevreden richtte ze haar aandacht op de nieuwe instroom van passagiers die bij Bank waren ingestapt en nu de trein door liepen op zoek naar de laatste zitplaatsen. Bijna iedereen had een mobiel in zijn hand. Ze speelden een spelletje, luisterden naar muziek of omklemden hem alsof hij aan hun handpalm vastgegroeid was.
Aan de andere kant van het rijtuig hief iemand zijn mobieltje en Kelly wendde zich intuïtief af. Toeristen die een typisch beeld wilden van de ondergrondse van Londen om thuis te laten zien, maar ze vond het een belachelijk en bizar idee dat ze de achtergrond moest vormen van andermans vakantiefoto’s.
Haar schouder deed pijn. Ze was tegen een muur gebotst toen ze de bocht naar de roltrappen van het perron op Marble Arch te krap had genomen. Ze was evengoed net te laat geweest en het irriteerde haar dat ze die blauwe plek voor niets had opgelopen. De volgende keer moest ze sneller zijn.
De trein stopte op Liverpool Street; er stond een drom mensen op het perron ongeduldig te wachten tot de deuren openschoven.
Kelly’s hartslag versnelde.
Daar, in het midden van de menigte, half verborgen onder de capuchon van zijn sweater en een honkbalpetje, stond Carl. Ze herkende hem meteen en hoe graag ze ook naar huis wilde, ze kon zich niet van hem afwenden.
Aan de manier waarop hij zich omdraaide en tussen de mensen verdween zag ze dat Carl Kelly een onderdeel van een seconde voor ze hem zag had ontdekt. Hij was net zomin als zij blij met deze ontmoeting en ze zou snel moeten zijn.
Net voor de deuren zich sissend sloten sprong Kelly het perron op. Eerst dacht ze dat ze hem kwijt was, maar toen zag ze honderd meter verder het honkbalpetje.
Hij rende niet, maar zigzagde snel tussen de mensenmassa op het perron door.
Als Kelly één ding had geleerd in de afgelopen tien jaar was het dat je met beleefdheid nergens kwam in de metro.
‘Pas op!’ schreeuwde ze. Ze begon te rennen en duwde twee oudere toeristen met rolkoffers opzij. ‘Aan de kant!’ Ze had hem misschien vanmorgen moeten laten lopen en daar een beurse schouder aan overgehouden, nu was ze niet van plan hem uit het oog te verliezen. Even schoot het eten waar ze thuis op hoopte door haar hoofd en ze berekende dat haar werkdag nu zeker met twee uur verlengd zou worden. Maar wat moest, dat moest. Ze kon altijd op weg naar huis ergens kebab halen.
Carl rende de roltrap op.
Een beginnersfout, wist Kelly, en ze nam de gewone trap. Daar liepen minder toeristen in de weg en het kostte minder spierkracht dan de schokkerige bewegingen van de roltrap. Evengoed brandden Kelly’s spieren toen ze op gelijke hoogte kwam met Carl.
Bovengekomen wierp hij een snelle blik over zijn schouder en zwaaide naar rechts.
Verdomme, Carl, dacht ze, ik zou nu moeten uitklokken. Met een laatste krachtsinspanning kreeg ze hem te pakken net voor hij over de toegangspoortjes wilde springen. Met haar linkerhand greep ze zijn mouw en met de rechter dwong ze zijn arm omhoog achter zijn rug.
Carl deed een halfslachtige poging zich los te rukken en bracht haar zodanig uit haar evenwicht dat haar pet op de grond viel.
Kelly zag vanuit haar ooghoek dat iemand hem opraapte en hoopte dat die er niet mee vandoor zou gaan. Het was al niet zo goed gevallen dat ze vorige week tijdens een schermutseling haar wapenstok was kwijtgeraakt en ze wilde niet nog eens op het matje geroepen worden.
‘We hebben bericht gekregen dat je niet in de rechtbank bent verschenen, vriend,’ zei Kelly stokkend, want het viel niet mee om te hijgen met een kogelvrijvest aan. Haar hand ging naar haar riem en ze pakte de handboeien, die ze om Carls polsen vastmaakte, waarna ze controleerde of ze wel goed vastzaten. ‘Ik heb je.’