37
‘Katie!’ Ik schreeuw zo hard dat mijn stem breekt en mijn mond is plotseling gortdroog. Ik ruk aan de tape en voel het trekken aan de haartjes van mijn pols. Ik vind een kracht waarvan ik het bestaan niet kende en voel de tape meegeven.
Melissa glimlacht. ‘Ik heb gewonnen.’ Ze draait haar stoel en kijkt me met gevouwen handen peinzend aan. ‘Maar ja, het kon ook niet anders.’
‘Kutwijf. Hoe kon je?’
‘Ik heb helemaal niks gedaan. Dat heb jij gedaan. Jij hebt haar het gevaar in gestuurd; gevaar waarvan je wist dat het er was. Hoe kun je dat je eigen vlees en bloed aandoen?’
‘Jij –’ Melissa heeft me niet gedwongen. Ze heeft gelijk; ik heb Katie laten gaan. Het is mijn schuld. Ik kan haar niet aankijken. De pijn in mijn borst is zo onverdraaglijk dat de adem me bijna wordt benomen. Katie. Mijn Katie. Wie is die man? Wat doet hij met haar?
Ik probeer mijn stem kalm te houden. Redelijk. ‘Je had zelf ook kinderen kunnen hebben. Je had ze kunnen adopteren, ivf proberen.’ Ik kijk weer naar het scherm, maar de deur – ik neem aan dat het een bezemkast of een onderhoudsruimte is – blijft gesloten. Waarom heeft niemand het gezien? Er zijn overal mensen. Ik zie het lichtgevende jasje van een medewerkster van de ondergrondse en ik wil zo graag dat ze die deur opent; dat ze Katie hoort schreeuwen; iets doet – wat dan ook – om datgene wat mijn kleine meisje nu ondergaat te laten ophouden.
‘Dat weigerde Neil.’ Melissa staart naar het scherm en ik zie haar ogen niet. Ik kan niet zien of er emotie in te lezen staat of dat ze net zo doods zijn als haar stem. ‘Hij zei dat hij een eigen kind wilde, niet dat van een ander.’ Ze lacht hol. ‘Ironisch als je nagaat hoeveel tijd we met jouw kinderen hebben doorgebracht.’
Op het scherm gaat het leven verder; mensen lopen elkaar voor de voeten, zoeken naar hun Oyster-card en rennen om de trein te halen. Maar voor mij staat de wereld stil.
‘Je hebt verloren,’ zegt ze alsof we hebben zitten kaarten. ‘Tijd om af te rekenen.’ Ze pakt het mes en laat haar vinger langs het lemmet glijden.
Ik had Katie nooit moeten laten gaan, wat ze ook zei. Ik dacht dat ik haar een kans bood, maar ik stuurde haar op het gevaar af. Melissa zou geprobeerd hebben ons te vermoorden, maar was haar dat gelukt, twee tegen één?
En nu gaat ze me alsnog vermoorden. Vanbinnen ben ik al dood en een deel van me wil dat het voorbij is. Zodat de duisternis die al over me neerdaalt sinds Katie is vertrokken me helemaal kan overspoelen.
Doe het maar, Melissa. Vermoord me maar.
Mijn oog valt op de pennenhouder op het bureau van Melissa – die Katie bij handenarbeid heeft gemaakt – en een gevoel van razernij overmeestert me. Katie en Justin waren dol op Melissa. Ze zagen haar als tweede moeder; iemand die ze konden vertrouwen. Hoe waagt ze het dat vertrouwen zo te beschamen?
Geestelijk schud ik mezelf door elkaar. Ik wring weer met mijn polsen, draai mijn handen tegengesteld en beleef een pervers genoegen aan de pijn die dat veroorzaakt. Het is afleiding. Mijn ogen zijn nog steeds gericht op het scherm, alsof ik met alleen mijn gedachten de deur naar de werkkast kan openmaken.
Misschien leeft Katie nog. Misschien is ze verkracht of in elkaar geslagen. Wat gebeurt er met haar als ik er niet ben wanneer ze me het hardst nodig heeft? Ik kan niet toestaan dat Melissa me vermoordt.
Plotseling voel ik frisse lucht op een plekje van mijn pols dat is vrijgekomen. De tape raakt los. Ik kan mezelf bevrijden.
Ik denk snel na en laat mijn hoofd op mijn borst zakken zodat Melissa denkt dat ik het heb opgegeven. Mijn gedachten tollen. De deuren zijn afgesloten en de enige ramen in de keuken zijn grote lichtkoepels, waar ik onmogelijk bij kan komen. Er is maar één manier om te zorgen dat Melissa mij niet vermoordt en dat is haar eerst vermoorden. De gedachte is zo belachelijk dat ik er duizelig van word; hoe ben ik zover gekomen? Hoe ben ik een vrouw geworden die iemand zou kunnen vermoorden?
Maar Melissa zou ik kunnen vermoorden. En dat ga ik doen ook. Mijn benen zitten zo strak vast dat ik die met geen mogelijkheid kan loskrijgen en dat betekent dat ik snel zal moeten zijn. De ducttape om mijn polsen zit nu zo los dat ik één hand voorzichtig kan bevrijden, waarbij ik moet zorgen dat mijn bovenarmen niet bewegen. Ik ben ervan overtuigd dat mijn plan – voor zover je van een plan kunt spreken – op mijn gezicht geschreven staat, dus ik staar naar het scherm, zonder te hopen dat ik Katie te zien zal krijgen, maar evengoed wanhopig op zoek naar een teken dat de deur open zal gaan.
‘Dat is gek,’ zeg ik zonder erover na te denken of ik mijn gedachten beter voor mezelf had kunnen houden.
Melissa kijkt naar het scherm. ‘Wat?’
Nu zijn allebei mijn handen vrij. Ik houd ze stevig achter mijn rug.
‘Dat bord,’ ik knik naar de linkerbovenhoek van het scherm, ‘boven aan de roltrap. Dat was er een minuut geleden nog niet.’
Het is een geel plastic klapbord met een waarschuwing dat de vloer nat is. Iemand heeft iets geknoeid. Maar wanneer? Niet terwijl ik zat te kijken.
Melissa haalt haar schouders op. ‘Iemand heeft daar een bord neergezet.’
‘Niet waar. Het was er ineens.’ Ik weet dat het bord er niet stond toen Katie de trap op kwam, anders had ze eromheen moeten lopen. En wanneer het dan is verschenen… Nou ja, ik weet het niet zeker, maar ik heb mijn ogen niet langer dan een paar seconden van het scherm afgehouden sinds Katie verdween en elke keer dat ik zo’n lichtgevend hesje zag heb ik het gevolgd in de hoop dat de drager ervan de ruimte in zou lopen waarin Katie is verdwenen.
Er vliegt een schaduw over de blik van Melissa. Ze buigt zich naar het scherm. Ze heeft het mes nog steeds in haar rechterhand.
Allebei mijn handen zijn nu vrij en langzaam beweeg ik ze. Eerst langs de stoel en dan heel geleidelijk naar mijn benen. Ik houd mijn blik strak op Melissa gericht. Zodra ze zich beweegt schiet ik overeind en houd mijn handen op mijn rug, maar het is te laat, ze heeft de beweging gezien vanuit haar ooghoek.
Het zweet druipt van mijn voorhoofd en prikt in mijn ogen.
Ik weet niet waarom Melissa naar het aanrecht kijkt, maar ik weet meteen dat ze ziet wat ik heb gedaan. Haar ogen schieten naar het messenblok. Ze telt de messen en ziet dat er een ontbreekt.
‘Je houdt je niet aan de regels,’ zegt ze.
‘Jij ook niet.’
Ik buig me voorover en pak het heft van het mes. Ik krimp even in elkaar als het in mijn been snijdt terwijl ik het uit mijn laars trek.
Nu, denk ik. Dit is de enige kans die ik ooit krijg.