20
Als de politie weg is brengt Melissa me zwijgend nog een kop koffie. Ze pakt het briefje van tien pond dat inspecteur Rampello heeft neergelegd. ‘Gaat het wel?’
‘Ja. Nee.’ Ik strijk met mijn vingers door mijn haar en maak het elastiekje, dat opeens begint te knellen, los. ‘Ze denken dat ik in gevaar verkeer.’ Het zou geen nieuws voor me moeten zijn. Ik voelde het gevaar toen ik gisteren de details over de route naar mijn werk downloadde. Ik voelde het toen Luke Friedland mijn arm greep om te zorgen dat ik niet viel. Ik voel het al sinds ik mijn foto zag in de Gazette – een foto waarvan mijn familie zei dat ik het niet was, waardoor ik me heb laten sussen. Maar toen ik inspecteur Rampello de vraag stelde wilde ik een ander antwoord horen. Ik wilde gerustgesteld worden. Ik wilde horen dat ik overdreven reageer, paranoïde ben; waandenkbeelden heb. Ik wilde valse beloftes en halfvolle glazen. Een paar dagen geleden maakte ik me er druk over dat de politie me niet serieus nam, nu ben ik bang omdat ze dat wel doen.
Melissa gaat in de stoel zitten waar net nog inspecteur Rampello zat, negeert de vuile koppen op het tafeltje naast het onze en de steeds langer wordende rij bij de toonbank. ‘Wat gaan ze eraan doen?’
‘Ik krijg een alarm. Rechtstreeks verbonden met de meldkamer – voor het geval ik word aangevallen.’
‘Daar heb je geen fluit aan.’ Ze ziet mijn paniek, vertrekt haar gezicht en trekt me naar zich toe voor een omhelzing. ‘Sorry. Maar toen hier werd ingebroken duurde het een kwartier voor de smerissen er waren; tegen die tijd waren de vogels al gevlogen. Het is een lachertje.’
‘Wat moet ik dan?’ Mijn stem klinkt enigszins hysterisch en ik haal een keer diep adem. Opnieuw. ‘Wat moet ik doen, Melissa?’
‘Hebben ze gezegd wat ze gaan doen om de mensen achter de website op te sporen? Dan pas kun je je veiliger voelen, niet met zo’n stom alarm.’
‘Ze zeiden gewoon dat eraan gewerkt wordt.’
‘Dat eraan gewerkt wordt? Jezus. En dat moet jou geruststellen? Er is een vrouw vermoord –’
‘Twee vrouwen. Ten minste.’
‘– en jij wordt geacht je kalm te houden terwijl zij eraan werken? Ze moeten je precies vertellen wat ze doen. Met wie ze praten en hoe ze die website traceren.’
‘Dat vertellen ze mij niet, Melissa. Ik mocht eigenlijk niet eens weten hoe ik op de website kon komen. Agent Swift maakte me duidelijk dat zij in de problemen zou komen als ze erachter kwamen dat ze het aan me had verteld.’
‘Jij hebt het recht te weten hoe ver ze zijn in hun onderzoek. Vergeet niet dat jij hun salaris betaalt.’
‘Nou ja…’ Ik stel me voor dat ik het politiebureau binnenmarcheer en inzage in het onderzoek eis.
‘Ik wil wel met je mee om met ze te praten als je dat wilt.’
Ik zet mijn ellebogen op tafel en sla mijn handen voor mijn gezicht. ‘Ik weet het gewoon niet meer,’ zeg ik als ik weer even mijn hoofd boven water heb. Ik voel de angst in me opkomen en mijn hart bonken. ‘Ik weet niet meer waar ik goed aan doe, Melissa.’
‘Je eist inzage in het werk van de politie. Bericht van elke aanwijzing die ze krijgen. Dat je op de hoogte wordt gehouden van elke doorbraak.’
Ik weet niet of ik die gedachte geruststellend vind of angstaanjagend.
‘Het lijkt wel of ik nergens meer controle over heb. De advertenties, Katie, zelfs onze financiën. Vroeger had ik alle touwtjes in handen en nu…’
‘Hoeveel schuld heeft Simon?’
‘Dat wil hij niet zeggen. Maar hij gebruikt al sinds augustus creditcards. Elke keer dat hij boodschappen heeft gedaan of een rekening voor elektriciteit of water heeft betaald. Etentjes, cadeautjes… het moet in de duizenden lopen, Melissa. Hij zegt dat hij deze ellende heeft veroorzaakt dus dat hij het ook zal oplossen.’
‘Nou ja, als hij je hulp afwijst betekent dat dat je op hem zult moeten vertrouwen.’ Ze pakt het lege espressokopje van inspecteur Rampello.
Ik zeg maar niet dat ik op het moment moeite heb wie dan ook te vertrouwen.
Het is al na negenen als ik het café uit loop, maar ik besluit langs de rivier naar mijn werk te lopen. Bij de gedachte aan de metro, zelfs een traject dat niets te maken heeft met de route op de website, slaat mijn hart op hol en word ik duizelig. Ik steek de Strand over naar Savoy Place en steek dan door naar de Thames. Ik let op iedereen. De man die naast me loopt met zijn handen in zijn zakken – kent hij de website? Is hij lid? De zakenman met de mobiel aan zijn oor en een sjaal om zijn nek tegen de kou; volgt hij vrouwen? Verkracht hij ze? Vermoordt hij ze?
Mijn ademhaling is snel en oppervlakkig en ik blijf even stilstaan om naar de rivier te kijken en mijn zelfbeheersing te herwinnen. Een stuk of tien figuren in een wetsuit krijgen SUP-instructie van een ranke blondine in een roze pak. Ondanks de kou lachen ze. Achter ze maakt een plezierboot een schuimende boeggolf in het grijze water van de Thames; op het dek staat een aantal vroege toeristen te blauwbekken.
Iemand raakt mijn arm aan.
‘Gaat het wel goed met u?’
Ik trek mijn arm terug alsof ik gestoken word. Het is een jongeman, van Justins leeftijd maar met een pak en een das en het vertrouwen dat voortvloeit uit een goede opleiding en een goede baan. Of beide.
‘U zag eruit alsof u elke moment kon omvallen.’
Mijn hart bonkt zo hard dat mijn ribben er pijn van doen en ik kan de woorden om hem te vertellen dat alles in orde is niet vinden. Dat hij me niet moet aanraken. In plaats daarvan deins ik achteruit. Schud mijn hoofd.
Hij steekt beide handen in de lucht en loopt met een overdreven boog om mij heen verder. ‘Achterlijk wijf.’
Als hij tien stappen heeft gezet draait hij zich om en tikt met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd. Gestoord, zeggen zijn lippen geluidloos en ik denk dat hij gelijk heeft.
Het is bijna tien uur als ik op kantoor kom. De wandeling heeft me goedgedaan en hoewel mijn voeten pijn doen voel ik me sterker; helderder.
Graham is in gesprek met een vrouw met rode pumps en een zwart mantelpak. Ze heeft een stapel papieren met details van gebouwen. Graham vertelt haar over de kantoren op Eastern Avenue met de cliëntentoiletten en vernieuwde keuken, ideaal voor pauzes van het personeel.
Ik luister niet naar zijn geroutineerde verkooppraatje terwijl ik achter mijn bureau ga zitten, maar aan de manier waarop Graham praat kan ik merken dat hij woest op me is.
Hij barst los zodra de vrouw weg is en haar weigering meteen het contract te tekenen heeft zijn woede nog aangewakkerd. ‘Fijn dat je nog even langskomt, Zoë.’
‘Het spijt me. Het zal niet weer gebeuren.’
‘Maar het gebeurt wel weer, of niet soms? Je komt de laatste tijd elke ochtend te laat.’
‘Ik moest een andere route nemen en dan is het moeilijk inschatten hoelang het gaat duren.’
Graham vraagt niet waarom. Dat interesseert hem niets. ‘Ga dan eerder van huis. Je kunt hier niet doodleuk tegen tienen binnen komen wandelen.’
Ik heb me verontschuldigd en ik ben niet van plan dat nog eens te doen. ‘Ik had een afspraak met de politie.’ Ik verwacht half en half dat Graham door zal gaan zonder acht te slaan op mijn woorden, maar hij zwijgt even.
‘Waarom? Wat is er gebeurd?’
Ik aarzel en overleg bij mezelf wat ik aan deze man kwijt wil. Ik denk aan de website met het menu van vrouwen en ik bedenk dat Graham Hallow precies het soort man is dat zich aangetrokken voelt door een website met een exclusief lidmaatschap. Ik twijfel er niet aan dat als ik het hem vertel, hij de verleiding om te gaan kijken niet zal kunnen weerstaan en ik wil de vrouwen in bescherming nemen. Ik wil niet dat er mensen naar hun foto kijken en hun reisroutes kennen, alsof ze niet meer zijn dan een object. En dan… wat? Ik heb er de grootste moeite mee te onderkennen wat ik weet: dat vrouwen worden aangevallen – vermoord – omdat hun gegevens verkocht worden. Het is bizar; het lijkt wel een sciencefictionverhaal.
‘Ik word gestalkt,’ zeg ik dus maar. Het is niet ver van de waarheid. Ik denk dat mijn baas bezorgd kijkt, maar dat is zo’n vreemde gewaarwording dat ik het niet zeker weet. ‘Ik krijg een persoonlijk alarm van de politie.’
‘Weten ze wie het is?’ De vraag lijkt een beschuldiging, gesnauwd op de toon van iemand die op geen andere manier een vraag kan stellen.
‘Nee.’ En dan begin ik, omdat dat er al dagen aan zit te komen, hard te huilen. Natuurlijk uitgerekend in het bijzijn van Graham, denk ik, terwijl die aan de grond genageld blijft staan. Ik zoek in mijn zakken naar een tissue en uiteindelijk vind ik er een in mijn mouw. Hard snuit ik mijn neus, maar ik kan de tranenstroom niet stoppen. Mijn borstkas gaat op en neer bij deze bevrijdende tranen en ik snak naar adem. Snikkend breng ik na een paar valse starts uit: ‘Het… Het spijt me. Ik weet het gewoon even niet meer.’
Graham staat nog steeds naast mijn bureau naar me te staren. Plotseling stapt hij naar de deur en even denk ik dat hij me gewoon laat zitten snikken. Maar hij schuift de deur op slot, zet het kaartje GESLOTEN voor, loopt naar het hoekje waar we de theespullen bewaren en zet water op.
Ik ben zo verbaasd over dit blijk van medeleven dat ik stop met huilen en alleen nog zo nu en dan snik. Ik snuit nogmaals mijn neus. ‘Het spijt me echt.’
‘Je staat duidelijk onder druk. Hoelang speelt dit al?’
Ik vertel hem zo veel ik kan zonder de naam van de website te noemen of hoe je erop moet komen. Ik zeg dat ik al een poosje word gevolgd en dat de politie mijn zaak heeft gekoppeld aan die van twee vermoorde vrouwen en verschillende aanvallen op andere.
‘Wat doet de politie eraan?’
‘Ze geven me een alarm. Ik moest vanmorgen een verklaring afleggen – daarom was ik te laat.’
Graham schudt zijn hoofd en het zachte vlees onder zijn kin wiebelt. ‘Dat geeft niet, maak je niet druk. Weten ze wie erachter zit?’
Ik ben aangedaan door – en verbaasd over – Grahams interesse.
‘Ik geloof het niet. Ze hebben niemand gearresteerd voor de moord op Tania Beckett, nog niet in ieder geval, en de website lijkt niet te traceren.’
Graham denkt na. ‘Ik heb de hele dag afspraken buiten de deur. Ik wilde na de afspraak van vijf uur rechtstreeks naar huis gaan, maar als je het niet erg vindt om iets langer te blijven, kom ik terug en breng je naar huis.’ Graham komt elke dag uit Essex. Meestal met de trein, maar soms met de auto, die hij dan op een belachelijk duur parkeerterrein om de hoek zet.
‘Dat is kilometers om voor je! Echt, ik red het wel. Ik neem een andere route naar huis en ik vraag of Justin me op Crystal Palace komt ophalen –’
‘Ik breng je naar huis,’ zegt Graham beslist. ‘Dan rijd ik door naar Sevenoaks, naar mijn broer en zijn vrouw. Eerlijk gezegd verbaast het me dat die vent van je je niet komt halen.’
‘Ik wil hem niet ongerust maken.’
Graham kijkt me nieuwsgierig aan. ‘Heb je het hem niet verteld?’
‘Hij weet van de website, maar niet… Ik heb hem niet verteld dat ik in gevaar ben. We hebben op het moment wat problemen.’ Ik zie het gezicht van Graham en verklaar me nader voor hij verkeerde conclusies trekt. ‘Simon is ontslagen. Hij was boventallig. Het gaat dus niet zo lekker. Hij heeft al meer dan genoeg aan zijn hoofd.’
‘Juist, nou, hoe dan ook, ik breng je vanavond thuis en daarmee basta.’ Graham ziet er tevreden uit. Als hij een holbewoner was geweest, zou hij zich op de borst hebben geslagen.
‘Goed,’ zeg ik, ‘bedankt.’
Een halfuur later gaat Graham naar zijn vergadering. ‘Hou de deur op slot,’ zegt hij, ‘tot je weet wie het is.’
De deur van het kantoor is van glas, net als de hele gevel van het bedrijf, maar ik heb geen idee hoe ik moet weten of een man me komt verkrachten en vermoorden, of komt informeren naar de winkel in mobiele telefoons op Lombard Street, die gaat sluiten.
‘Er staan trouwens overal bewakingscamera’s,’ zegt hij.
Ik ben zo verbaasd over die laatste mededeling dat ik maar niet zeg dat ik er weinig aan heb dat mijn moord is gefilmd als ik eenmaal dood ben.
‘Sinds wanneer hebben wij bewakingscamera’s?’ vraag ik en ik kijk om me heen.
Graham staat er een beetje beteuterd bij. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Al een paar jaar. Ze zitten in de sprinklers. Een verzekeringskwestie. Hoe dan ook, het punt is dat je je geen zorgen hoeft te maken als je hier bent. Ik zie je tegen zessen.’ De bel boven de deur klingelt als hij de deur opendoet en ook wanneer hij hem sluit.
Ik draai de sleutel om, maar zet het bordje op OPEN, en ga achter mijn bureau zitten. Ik had er geen idee van dat Graham camera’s had laten installeren. Hebben werkgevers niet de plicht werknemers – om nog maar te zwijgen over cliënten – daarvan op de hoogte te stellen? Ik kijk naar het plafond.
Al een paar jaar.
Een paar jaar waarin ik dacht dat ik alleen was op kantoor; de deur van Graham dicht. Terwijl ik een broodje at, telefoneerde, mijn beha rechttrok. Kijkt hij naar me? Het is een akelige gedachte en als de kantoortelefoon gaat schrik ik.
Om halfzes draai ik het bordje weer op GESLOTEN. Het is niet druk geweest: een nieuwe huurder om een contract te tekenen en een handjevol belangstellenden voor een nieuw kantoorgebouw. Geen verdachte personen, geen aasgieren, en ik krijg weer het gevoel dat ik overdreven reageer. Maar nu wordt het buiten donker en in het kantoor branden lampen, zodat iedereen die langsloopt me duidelijk kan zien zitten. Ik word weer onrustig.
Ik ben blij wanneer Graham terug is, zwaaiend met zijn autosleutels. Hij vraag mijn postcode zodat hij de navigatie kan instellen.
Ik ben blij dat ik vanavond niet met de metro hoef; ik hoef me niet af te vragen wie er achter me staat of bang te zijn dat ik, net als Tania Beckett, vermoord word teruggevonden in een park.
Vanavond kan me in ieder geval niets overkomen.