5

Meestal zien we Katie niet voor de middag; de fooien in het restaurant zijn ’s avonds hoger dan bij de lunch en op haar vrije dagen gaat ze ook niet vroeg naar bed. Maar gisteren was ze al voor tienen boven en toen ik nog even naar haar ging kijken (sommige gewoontes zijn moeilijk af te leren) was ze diep in slaap. Nu lig ik in bed en probeer wat enthousiasme op te brengen voor een natte maandagochtend en hoor het geluid waarvan ik in het weekend had gehoopt dat het mijn verbeelding was. Het gezoem van de elektrische douche, begeleid door een tikkend geluid.

‘Hij is kapot.’

Simon maakt een geluid dat instemmend zou kunnen zijn en strekt een arm uit boven het dekbed om me naar zich toe te trekken. Ik rol weg.

‘We komen te laat op het werk. Ik zal iemand bellen voor die douche; hij doet het echt niet goed.’

‘Dat kost een kapitaal – je kent de loodgieters van tegenwoordig. Er staat al honderd pond op de factuur voor ze een stap over de drempel hebben gezet.’

‘Nou ja, zelf kan ik het niet maken en…’ Ik maak mijn zin niet af en kijk Simon veelbetekenend aan.

‘Ai, zo beroerd ben ik nou ook weer niet.’

De kluskwaliteiten van Simon steken niet boven de mijne uit. Het huis dat Matt en ik kochten kwam uit een executieverkoop, anders hadden we het ons nooit kunnen veroorloven, en we zouden het samen opknappen. Na de tweede keer dat ik door een waterleiding had geboord heb ik beloofd van het elektrische gereedschap af te blijven en het huis opknappen kwam onder aan de prioriteitenlijst te staan, samen met een grote beurt voor de taxi en de vuilnisbakken buitenzetten. In de tijd dat ik er alleen voor stond met de kinderen deed ik de meeste dingen zelf, maar het plankje in de badkamer is al drie keer naar beneden gekomen en de kast in de kamer van Katie die ik zelf in elkaar heb gezet wiebelt behoorlijk. Het feit dat Simon er niet meer van bakt dan ik was eigenlijk wel een teleurstelling.

‘Heeft het wel zin om geld uit te geven aan de douche als de hele badkamer eigenlijk vernieuwd moet worden?’ vraagt Simon.

‘Dat gaat voorlopig nog niet gebeuren,’ zeg ik en ik denk aan de kerstcadeautjes die ik binnenkort ga afrekenen met mijn creditcard. ‘De douche moet gemaakt worden en de rest moet maar zo blijven.’ Ik kruip onder het dekbed en voel het warme lichaam van Simon om het mijne heen buigen. Met één oog kijk ik naar de klok.

‘Het is weggegooid geld.’ Simon gooit het dekbed van ons af en schopt het buiten bereik.

Ik voel een koude windvlaag. Ik ga zitten en kijk hem aan.

‘Sinds wanneer maak jij je druk over geld?’ Ik ben degene die de uitgaven in de gaten houdt, dat zit in mijn genen. Simon daarentegen gaat nonchalant met geld om, zoals alleen mensen kunnen die nooit zonder hebben gezeten.

‘Sorry,’ zegt hij en hij haalt beschaamd zijn schouders op. ‘Foutje. Het lijkt alleen zo jammer iets op te lappen waar veel meer mee moet gebeuren. Zal ik een offerte aanvragen voor een nieuwe badkamer?’

Ik stel me de badkamer van mijn dromen voor; veel chroom en witte tegels, zoals in het hotel in Parijs waar Simon me mee naartoe heeft genomen toen we een jaar bij elkaar waren. ‘We kunnen het ons niet permitteren, Simon. Niet met Kerstmis voor de deur.’

‘Ik betaal,’ zegt hij. Ik zie iets in zijn ogen waardoor ik vermoed dat hij deze roekeloosheid direct betreurt, maar hij neemt het niet terug. ‘Ik mag niet meebetalen aan de hypotheek, dus laat me je dan een nieuwe badkamer geven.’

Ik vraag me af of de opmerking van Justin gisteravond doel heeft getroffen. Ik wil al protesteren, maar hij heft zijn hand.

‘Ik sta erop. Ik zal een bedrijf met een smetteloze reputatie zoeken. Als dat bestaat! En nu opschieten, anders kom ik te laat. En jij ook.’ Hij springt op en ik zet mijn voeten over de rand van het bed en steek ze in mijn fleece sloffen.

Mijn ochtendjas voelt koud tegen mijn naakte huid en huiverend loop ik naar beneden en zet de waterkoker aan. Biscuit blijft hinderlijk om mijn benen draaien, tot ik een handvol brokjes in zijn bak gooi.

Het gezoem van de douche houdt op en de badkamerdeur gaat open. Ik hoor voetstappen op de overloop en stemmen als Katie en Simon elkaar tegenkomen. Het gezoem begint weer. Katie heeft haast vandaag. Als ze zich opmaakt om te gaan stappen blijft ze eindeloos lang in de badkamer – niet dat Simon zich ooit zal beklagen. Hij doucht liever niet dan haar tegen de haren in te strijken.

‘Tieners,’ zei hij schokschouderend toen ik haar op haar kop gaf omdat ze de badkamer zo lang in beslag nam. ‘Ik heb niet zo veel tijd nodig om mijn haar te wassen.’ Hij streek met één hand en een treurige uitdrukking op zijn gezicht over zijn dunner wordende grijze haar.

‘Je bent heel begripvol,’ zei ik tegen hem. Na de driftige Matt is het zo’n opluchting met iemand samen te wonen die zo tolerant is. Nog niet één keer heb ik meegemaakt dat Simon zijn geduld verloor, zelfs niet toen de buren voor de zoveelste keer kwamen klagen over de muziek van Justin, die minder luid klinkt dan het geschreeuw van hun kinderen. Simon kan gewoon niet boos worden.

Melissa kneep haar ogen tot spleetjes toen ze hoorde dat hij tien jaar alleen had gewoond voor we elkaar ontmoetten. ‘Wat is er mis met hem?’

‘Niets! Hij is de ware gewoon nog niet tegengekomen. Maar hij is keurig opgevoed. Kookt, veegt, zuigt en strijkt zelfs.’

‘Kun je hem een keer bij mij langssturen als je met hem klaar bent? Neil kan van niets een computer bouwen, maar hoe je de stofzuiger moet aanzetten weet hij kennelijk niet.’

Ik schoot in de lach. Al vanaf het begin had ik het gevoel dat ik Simon helemaal nergens heen zou sturen. Ik herinner me nog de heerlijke huivering toen hij me voor de eerste keer zoende en het genot van de onhandige seks aan het eind van dat eerste afspraakje. Vooral opwindend omdat het helemaal niks voor mij was. Dat vond ik zo spannend aan Simon – hij maakte me tot een ander mens. Geen moeder, niet de vriendin of vrouw van Matt. Ik. Zoë Walker. Ik ben vanuit huis met Matt getrouwd en toen ik eenmaal alleen kwam te staan kostte het me zo veel moeite te zorgen dat het de kinderen aan niets ontbrak dat er geen tijd overbleef om te ontdekken wie ik zelf eigenlijk was. Simon veranderde dat allemaal.

Ik zet thee en neem een blad mee naar boven met vier bekers. Ik klop op de deur van Justin en baan me een weg tussen de rommel door om de dampende beker naast zijn bed te zetten. ‘Justin, ik heb thee voor je.’

Hij beweegt zich niet en ik pak de beker van gisteren, vol koude thee. Ik kijk naar mijn zoon. Een baard van drie dagen verbergt zijn zachtmoedige gezicht met het kuiltje in de kin. Zijn lange haar sliert over zijn ogen en hij heeft een arm boven zijn hoofd uitgestrekt. ‘Lieverd, het is bijna zeven uur.’

Hij gromt. Justins laptop staat open naast hem; een site met een muziekforum of zoiets. De achtergrond is zwart en de letters zijn wit.

Ik zou hoofdpijn krijgen als ik er lang naar moest kijken. Aan de linkerkant zie ik de foto die Justin online gebruikt; het is zijn gezicht, maar je ziet hem bijna niet omdat hij een hand uitsteekt naar de camera. Op zijn handpalm staat in zwarte letters zijn gebruikersnaam: Game8oy_94.

Hij is tweeëntwintig, maar soms lijkt hij wel twaalf. Katie had altijd zo’n haast om op te groeien – ze popelde van verlangen om haar Barbie en de My Little Pony’s aan de wilgen te hangen – maar mannen lijken er langer over te doen.

Ik denk aan de woorden van gisteravond, van Simon. Zal Justin echt op zijn dertigste nog hier wonen? Ik dacht altijd dat ik niet zou willen dat mijn kinderen het huis uit gaan. Het beviel me zo, met z’n drieën, ’s avonds gezamenlijk eten, maar verder onze eigen gang gaan. Katie en ik gingen er zo nu en dan samen opuit en Justin hing in de keuken terwijl ik het eten kookte en jatte een paar patatjes nog voor ze op de borden lagen en hield me op de hoogte van de trucs in Grand Theft Auto, waar ik niets van snapte. Pas toen Simon in mijn leven kwam merkte ik hoe ik het had gemist om mijn volwassen leven met iemand te delen.

Justin trekt het dekbed over zijn hoofd.

‘Je komt te laat op je werk,’ zeg ik tegen hem. Net als ik trouwens als ik me nu niet haast.

‘Ik voel me niet lekker,’ klinkt het onderdrukt.

Ik ruk aan het dekbed. ‘Melissa heeft haar nek uitgestoken voor jou, Justin. Je meldt je niet ziek, heb je me goed begrepen?’ Eindelijk dringt tot hem door dat ik het meen.

Hij weet dat hij zonder Melissa geen werk zou hebben – of zonder dat ik het haar gevraagd had eigenlijk.

‘Oké, rustig maar.’

Als ik wegga zit hij op de rand van zijn bed en wrijft over zijn hoofd tot zijn haar alle kanten op staat.

Een wolk stoom dampt door de open deur de badkamer uit. Ik klop op Katies deur en ze roept dat ik binnen kan komen. Ze zit achter het bureau dat ze als kaptafel gebruikt en tekent donkere wenkbrauwen op een onberispelijk opgemaakt gezicht, haar haar in een handdoek gedraaid.

‘Je bent een held. Ik drink het op terwijl ik mijn haar doe. Ben je om halfacht klaar om te gaan?’

‘Wil je geroosterd brood?’

‘Dan zwel ik op. Ik eet later wel wat.’ Ze blaast een kus in mijn richting en pakt de beker. Er staat op: CALM DOWN AND WATCH REALITY TV. Zelfs met een handdoek op haar hoofd is ze knap. Benen tot haar oksels. God mag weten van wie ze die heeft; in ieder geval niet van mij, en hoewel Matt langer is dan ik, is hij gezet.

‘Allemaal zelf betaald,’ zei hij altijd en dan wreef hij over zijn bierbuik. Je kunt je geen groter verschil indenken dan met Simon, die groot en tenger is, met lange benen die er in een pak geweldig uitzien en in een short lachwekkend zijn.

‘Ik wil wedden dat hij nog nooit zijn handen uit zijn mouwen heeft gestoken,’ zei Matt minachtend na hun eerste, ongemakkelijke ontmoeting, toen Matt een keer Katie thuis kwam brengen.

‘Misschien is het nooit nodig geweest,’ gaf ik terug, maar daar had ik meteen spijt van. Matt is slim. Misschien geen academicus, zoals Simon, maar zeker niet dom. Als ik er niet was geweest zou hij hebben doorgestudeerd.

Ik breng Simon zijn thee. Hij is al aangekleed; een lichtblauw overhemd op een donkerblauwe broek. Het colbertje hangt nog in de kast. De das laat hij weg vanwege de soepele kledingeisen van de Telegraph, maar hij is geen man voor een sportieve bloes. Ik kijk op de klok en doe de badkamerdeur dicht in de hoop dat ze warm water voor me hebben overgelaten. Dat hebben ze niet en ik ben snel klaar.

Als ik me sta af te drogen wordt er op de deur geklopt.

‘Bijna klaar.’

‘Ik ben het maar. Ik ga.’

‘O?’ Ik sla de handdoek om me heen en doe de deur open. ‘Ik dacht dat we samen zouden gaan.’

Simon kust me. ‘Ik heb gezegd dat ik vandaag vroeg zou zijn.’

‘Over tien minuutjes zijn we klaar.’

‘Het spijt me, ik moet nu echt weg. Ik bel je nog.’

Hij loopt de trap af en ik droog me verder af, boos op mezelf omdat ik teleurgesteld ben omdat hij niet met mij naar het station loopt. Als een tiener die niet het voetbalshirt krijgt van de jongen op wie ze verliefd is.

Simon werkte eerst in ploegendiensten, de vroege en late diensten en dan ook nog weekenden. Een paar maanden geleden, begin augustus, werd het veranderd en kreeg hij vaste dagen, van maandag tot vrijdag. Ik dacht dat hij blij zou zijn, maar in plaats van te genieten van de vrije avonden kwam hij humeurig en depressief thuis.

‘Ik hou niet van verandering,’ beklaagde hij zich.

‘Vraag je oude diensten dan terug.’

‘Zo werkt het niet,’ zei hij, kortaf door zijn frustratie. ‘Je begrijpt het niet.’

Hij had gelijk, ik begreep het niet. Net zomin als ik nu begrijp waarom hij geen tien minuten op Katie en mij kan wachten.

‘Veel succes,’ roept hij op de trap naar Katie. ‘Geef ze van jetje.’

‘Ben je zenuwachtig?’ vraag ik op weg naar het station.

Ze geeft geen antwoord, wat een duidelijk antwoord is. Onder haar arm heeft ze haar portfolio, met daarin een stuk of tien foto’s die een fortuin hebben gekost. Op elke foto draagt Katie andere kleding en is haar gezichtsuitdrukking anders. Ze heeft de foto’s als verrassing voor haar achttiende verjaardag van Simon gekregen. Ik geloof niet dat ik haar ooit zo gelukkig heb gezien.

‘Ik weet niet of ik nog een afwijzing kan verwerken,’ zegt ze met een benepen stemmetje.

Ik zucht. ‘Het is een harde wereld, Katie. Ik ben bang dat je nog vaak nee te horen krijgt.’

‘Dank je. Fijn om te weten dat mijn eigen moeder er vertrouwen in heeft.’ Ze gooit haar haar naar achteren met zo’n zwaai dat duidelijk is dat ze de andere kant op gelopen zou zijn als ze niet ook naar het station moest.

‘Doe niet zo raar, Katie. Je begrijpt best wat ik bedoel.’ Ik groet de straatartiest met de dreadlocks die bij de ingang van station Crystal Palace staat. Ik pak een van de muntjes die ik speciaal daarvoor in mijn zak heb. Ze heet Megan en ze is iets ouder dan Katie. Dat weet ik omdat ik haar dat op een dag heb gevraagd en ze me vertelde dat haar ouders haar het huis uit gegooid hebben. Nu hangt ze op de bank, speelt op straat of staat in de rij bij de voedselbank in Norwood & Brixton.

‘Koud vandaag, hè?’ Ik gooi tien pence in haar gitaarkist bij een handvol andere muntjes en ze onderbreekt haar lied om me te bedanken, waarna ze naadloos de volgende maat oppikt.

‘Met tien pence kan ze niet veel, mam.’

Het geluid van Megans lied sterft weg als we het station in lopen.

‘’s Morgens tien pence, tien pence op weg naar huis. Dat is een pond in de week.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Tweeënvijftig pond per jaar.’

‘Als je het zo zegt is het veel meer.’ Katie zwijgt een poosje. ‘Waarom geef je haar niet elke vrijdag een pond? Of een stapel geld met Kerstmis?’

We stempelen onze kaart af en lopen door de poortjes naar de bovengrondse.

‘Omdat het zo lijkt alsof het niet zo veel is,’ zeg ik tegen Katie, al is dat niet de echte reden. Het gaat niet om het geld maar om de vriendelijkheid. Zo ben ik elke dag even aardig tegen haar.

Op Waterloo knokken we ons door de mensenmenigte op weg naar de Northern Line.

‘Echt, mam, hoe hou je het vol om dit elke dag te doen?’

‘Je went eraan,’ zeg ik, al is het niet zozeer gewenning als wel acceptatie. Wanneer je in Londen werkt raak je gewend aan tochtige en stinkende perrons.

‘Ik vind het vreselijk. Het is al erg genoeg op woensdag- en zaterdagavond, maar in de spits? Mijn god, ik zou het niet overleven.’

Katie is serveerster in een restaurant in de buurt van Leicester Square. Ze zou dichter bij huis wel wat kunnen vinden, maar ze vindt het fijn om in het ‘hart’ van de stad te zitten. Wat ze bedoelt is dat de kans om een filmproducent of -agent tegen het lijf te lopen groter is in Covent Garden en Soho dan in Forest Hill. Waarschijnlijk heeft ze gelijk, al is het in de anderhalf jaar dat ze er nu werkt nog niet gebeurd.

Maar vandaag gaat Katie niet naar het restaurant. Vandaag gaat ze naar een auditie en de volgende in een lange rij theateragenten zal haar beoordelen en – naar ze hoopt – aannemen. Ik wilde dat ik zo in haar kon geloven als ze van me verwacht, maar ik ben een realist. Ze is mooi en getalenteerd en een groots actrice, maar ook een negentienjarige van een middelbare school in Peckham, en de kans dat ze wordt ontdekt is net zo groot als de kans dat ik de hoofdprijs win in de loterij. En ik doe niet eens mee.

‘Beloof me dat als dit niks wordt, je in elk geval kijkt naar die secretaresseopleiding waar ik het over had.’

Katie kijkt me smalend aan.

‘Dan heb je iets om op terug te vallen.’

‘Fijn dat je zo’n vertrouwen in me hebt, mam.’

We worden in de mensenmenigte even uit elkaar gedreven en als ik haar weer vind knijp ik in haar hand.

‘Ik probeer praktisch te blijven, meer niet.’

Ze is boos op me en ik neem het haar niet kwalijk. Waarom moest ik nou weer over die secretaresseopleiding beginnen? Ik kijk op mijn horloge. ‘Je hebt nog drie kwartier. Ik trakteer op koffie.’

‘Ik ben liever alleen.’

Dat heb ik verdiend, denk ik, maar ze ziet aan mijn ogen dat ik het me aantrek.

‘Ik wil het stuk voor de auditie nog doornemen, meer niet.’

‘Natuurlijk. Nou, heel veel succes dan. Ik meen het, Katie. Ik hoop dat het heel goed gaat.’ Ik kijk haar na en wou dat ik blij voor haar kon zijn, haar kon toejuichen zoals Simon voor hij naar zijn werk ging.

‘Je had best wat enthousiaster kunnen reageren.’ Melissa smeert boter op de boterhammen en legt ze op elkaar als voorbereiding op de lunchdrukte. In de counter liggen bakken met tonijn met mayonaise, gerookte zalm en geraspte kaas. Het café in Covent Garden heet Melissa’s Too. Het is groter dan dat aan Anerley Road, met barkrukken voor de ramen en vijf of zes tafels met metalen stoelen die elke avond in een hoek opgestapeld staan zodat er gedweild kan worden.

‘Je bedoelt dat ik tegen haar moet liegen?’ Het is tien voor negen en het café is leeg, op Nigel na, wiens lange grijze jas vol vuiligheid zit en die wolken stinkende lichaamsgeur achterlaat wanneer hij zich beweegt. Hij zit met een pot thee op een van de barkrukken voor het raam, tot Melissa hem er, elke dag, om tien uur uit werkt omdat hij slecht is voor de lunchomzet. Vroeger zat hij voor het café met een bakje op de stoep, maar Melissa kreeg medelijden met hem. Ze rekent hem vijftig pence, twee pond minder dan de prijs op de prijslijst, en hij krijgt absoluut waar voor zijn geld.

‘Steun haar gewoon.’

‘Maar ik steun haar ook! Ik heb een paar uur vrij genomen van mijn werk om samen met haar te reizen.’

‘Weet ze dat?’

Ik val stil. Ik was van plan haar op te wachten om te kijken hoe de auditie is gegaan, maar Katie heeft heel duidelijk gemaakt dat ze geen behoefte heeft aan mijn aanwezigheid.

‘Je moet haar aanmoedigen. Als ze het helemaal gaat maken wil je niet dat er in de HELLO! komt te staan dat haar moeder altijd zei dat ze nooit zou slagen.’

Ik lach. ‘Begin jij nou ook al? Simon is ervan overtuigd dat ze het gaat maken.’

‘Nou dan,’ zegt Melissa alsof alles daarmee is gezegd. Haar blauwe haarnetje raakt los en ik trek het voor haar naar voren zodat ze niet haar handen opnieuw moet wassen. Melissa heeft lang, donker, dik en glanzend haar dat ze in een ogenschijnlijk ingewikkelde knot – die ik haar binnen een paar tellen heb zien maken – op haar hoofd draagt. Tijdens het werk steekt ze er een pen in, wat haar een bedrieglijk nomadische uitstraling geeft. Zoals gebruikelijk draagt ze een spijkerbroek en enkellaarsjes met een frisse witte bloes, waarvan de mouwen tot aan de ellebogen zijn opgerold. De huid op haar armen is zo bleek als die van haar man donker is.

‘Bedankt.’

‘Maar ja, hij is er ook van overtuigd dat hij een bestseller zal schrijven.’ Ik grinnik en hoewel het een grapje is, voel ik me meteen een verrader.

‘Maar moet je dan niet daadwerkelijk schrijven?’

‘Hij schrijft ook wel,’ zeg ik. Om het evenwicht te herstellen neem ik het direct voor hem op. ‘Hij moet veel research doen en met een volledige baan is de tijd daarvoor moeilijk te vinden.’

‘Waar gaat het over?’

‘Ik geloof dat het een spionagethriller is. Je kent me, mijn stijl is het niet. Geef mij maar Maeve Binchy.’ Ik heb geen woord gelezen van Simons roman. Ik mag hem pas zien wanneer hij klaar is en dat vind ik prima, want eerlijk gezegd word ik er een beetje zenuwachtig van. Ik ben bang dat ik niet weet wat ik moet zeggen; hoe kan ik het in vredesnaam beoordelen? Het is vast en zeker goed. Simon schrijft prachtig. Hij is een van de meest gewaardeerde redacteuren bij de Telegraph en werkt al aan het boek zolang ik hem ken.

De deur gaat open en er komt een man in pak binnen. Hij noemt Melissa bij haar voornaam en ze kletsen over het weer terwijl ze zijn koffie klaarmaakt en er zonder te vragen melk en suiker in doet.

Er zit een Metro in het rek aan de muur en die trek ik eruit terwijl Melissa afrekent. De vorige lezer heeft hem opengevouwen laten liggen op een pagina met als kop MISDAAD IN ONDERGRONDSE NEEMT HAND OVER HAND TOE en hoewel er niemand in mijn buurt is, leg ik intuïtief mijn arm over mijn handtas, waarvan de riem ouder gewoonte over mijn buik zit. Er staat een foto bij van een jongen, van Justins leeftijd, met een gehavend gezicht en een vrouw met een rugzak op haar schoot, die eruitziet alsof ze elk moment in tranen kan uitbarsten. Ik kijk het artikel door maar er staat niets nieuws in; advies om je bezittingen dicht bij je te houden en ’s avonds laat niet alleen te reizen. Niets wat ik Katie niet al honderd keer heb verteld.

‘Ik hoorde van Justin dat je manager zich ziek heeft gemeld,’ zeg ik wanneer Melissa weer bij me staat.

‘Ze is vandaag ook nog ziek, vandaar…’ Ze wijst op het blauwe haarnetje. ‘Ik wil wedden dat Richard Branson zulke problemen niet had toen hij zijn zakenimperium opbouwde.’

‘Ik wil wedden van wel. En ik weet niet of je twee cafés’ – ik krijg een boze blik van Melissa – ‘twee fantastische cafés, een imperium mag noemen.’

Melissa kijkt besmuikt. ‘Drie.’

Met opgetrokken wenkbrauwen wacht ik af.

‘Clerkenwell. Kijk niet zo naar me. Die niet waagt, die niet wint.’

‘Maar…’ Ik breek mijn woorden af voor ik te ver ga. Een derde café beginnen met een zieltogend tweede café zou mij de stuipen op het lijf jagen, maar ja, daarom zit Melissa in zaken en ik niet. Toen ik naast Melissa en Neil kwam wonen deed ik een cursus boekhouden op de avondschool. Wiskunde was op school niet bepaald mijn sterkste vak, maar Matt had de kinderen alleen op woensdagavond, dus het was dat of meubels stofferen en ik wist niet hoe ik mezelf moest bedruipen met het opnieuw bekleden van stoelen. Melissa was mijn eerste cliënt.

‘Tot nu toe heb ik de zakelijke administratie zelf gevoerd,’ zei ze toen ik vertelde dat ik me voor de cursus had ingeschreven, ‘maar ik heb een nieuwe vestiging in Covent Garden en wil graag mijn handen wat meer vrij hebben. Het zou om salarisstroken en facturen gaan – geen lastige dingen.’

Ik nam die kans met beide handen aan. Hoewel een van mijn cliënten me al binnen een jaar een vaste baan aanbood ben ik de administratie voor Melissa’s en Melissa’s Too blijven doen.

‘Melissa’s Three?’ opper ik.

Ze lacht. ‘En vier en vijf… wie doet me wat?’

Ik hoef pas tegen lunchtijd op mijn werk te zijn, maar als ik om elf uur verschijn, kijkt Graham met veel omhaal op zijn horloge.

‘Fijn dat je nog gekomen bent, Zoë.’ Zoals altijd draagt hij een driedelig pak met een echt horloge aan een ketting in het horlogezakje. ‘Professionaliteit geeft zelfvertrouwen,’ vertrouwde hij me eens toe, misschien wel in een poging me uit de M&S-broeken te krijgen in een net zo ouderwetse outfit.

Ik geef geen sjoege. Ik heb vrijdag voor ik wegging aan Graham drie uur vrij gevraagd en gekregen. ‘Zal ik koffiezetten?’ vraag ik omdat ik al lang geleden heb geleerd dat onberispelijke beleefdheid de beste manier is om Graham de wind uit de zeilen te nemen.

‘Dat zou ik lekker vinden, dankjewel. Heb je een fijn weekend gehad?’

‘Aardig,’ zeg ik zonder uit te weiden en hij vraagt ook niet verder. Ik ben tegenwoordig niet meer zo open over mijn privéleven. Toen Simon en ik een relatie kregen, waagde Graham het kritiek te hebben omdat het niet gepast zou zijn iets te beginnen met iemand die je via je werk hebt leren kennen. Terwijl het maanden geleden was dat Simon op kantoor was gekomen om, voor een stuk dat hij aan het schrijven was, te informeren naar commerciële huurtarieven.

‘Maar het is wel gepast om uit te gaan met de baas?’ vroeg ik en ik sloeg mijn armen over elkaar en keek hem recht aan. Zes weken na de ontdekking dat Matt een affaire had, toen ik een emotioneel wrak was, had Graham Hallow me mee uit gevraagd, maar ik had geweigerd.

‘Ik had medelijden met je,’ zei hij toen ik hem daar jaren later op aansprak. ‘Ik wilde je opvrolijken.’

‘Juist ja. Bedankt.’

‘Misschien denkt deze man dat ook.’

Ik liet me niet op de kast jagen. Ik wist dat Simon geen medelijden met me had. Hij aanbad me. Hij nam bloemen voor me mee, nam me mee naar leuke restaurantjes en kuste me zo dat mijn knieën knikten. We gingen pas een paar weken met elkaar uit, maar ik wist het. Ik wist het gewoon. Misschien had Graham medelijden met me, maar hij heeft me nooit vergeven dat ik hem afwees. Ik mocht niet meer eerder weg als de kinderen ziek waren en het interesseerde hem ook niet dat de treinen soms vertraging hadden. Vanaf dat moment moest alles volgens het boekje en ik had het werk zo hard nodig dat ik het niet waagde zijn regels te overtreden.

Graham drinkt zijn koffie, trekt zijn jas aan en verdwijnt. Er staat niets in de agenda, maar hij mompelt iets over een afspraak en ik ben alleen maar blij dat ik het rijk alleen heb. Het is ongewoon stil voor de maandag, dus ik begin aan een rijkelijk late voorjaarsschoonmaak. Ik stop papieren in de versnipperaar en haal eeuwenoude spinplanten van hun plaats om eronder te stoffen.

Mijn mobiel piept en ik zie een berichtje van Matt.

Hij kort alle namen af. Katie is KT en Justin is Jus en ik ben alleen Zoë wanneer we ruzie hebben, anders is het Zo.

Simon zou dan Si moeten zijn, als ze op zulke goede voet zouden staan.

Ik denk even na over mijn antwoord.

Ik zie de kus en negeer het bericht. Ik laat het gesprek voor wat het is, ga verder met afstoffen, en even later gaat de telefoon.

‘Je hebt het weer gedaan, hè?’

‘Wat heb ik gedaan?’ vraag ik terwijl ik precies begrijp wat hij bedoelt.

‘Je hebt haar hoop de grond in geboord.’ Zijn klinkers klinken onderdrukt en ik weet dat hij een sigaret in zijn mond heeft. En jawel, ik hoor de metalige klik waarmee de aansteker opengaat en hoor hem diep inhaleren. Ik rook al twintig jaar niet meer, maar als hij inhaleert voel ik lichamelijke trek.

‘Niet waar,’ zeg ik, maar Matt kent me te goed. ‘Niet expres in ieder geval.’

‘Wat heb je gezegd?’

‘Ik heb het alleen even over die secretaresseopleiding gehad waarvan ik je vertelde.’

‘Zo…’

‘Wat nou? Je zei zelf dat dat ideaal zou zijn voor haar.’ Ik hoor verkeer op de achtergrond en weet dat Matt in een rij geparkeerd staat en tegen zijn taxi leunt.

‘Je moet voorzichtig met haar zijn. Als je haar te hard de ene kant op duwt, rent ze juist de andere kant op.’

‘Acteren is geen echte baan,’ zeg ik, want het is nog steeds moeilijk om Matt gelijk te geven.

‘Daar komt ze vanzelf wel achter. En dan zijn we er voor haar.’

Ik ben klaar met de vergaderruimte en ga naar het kantoor van Graham. Zijn bureau is twee zo groot als het mijne, maar bijna net zo netjes. Dat is het enige wat we gemeen hebben. Er staat een kalender parallel aan de rand van het bureau en een inspirerende tekst maant me vandaag iets te doen waar mijn toekomstige zelf me dankbaar voor zal zijn. Aan de andere kant staan drie in-bakjes op elkaar waarop respectievelijk BINNENKOMEND, IN BEHANDELING en POST staat. Ervoor ligt een stapel kranten, met bovenop de London Gazette van vandaag.

Daar is niets vreemds aan. Je zou in Londen moeite moeten doen om een kantoor te vinden waar de London Gazette niet ligt. Ik pak de bovenste krant en maak mezelf wijs dat ik nog steeds aan het schoonmaken ben. Dan zie ik dat de krant eronder ook de London Gazette is. Net als die daaronder en die daaronder. Een stuk of tien kranten, keurig opgestapeld. Ik werp een blik op de deur, ga achter het bureau van Graham zitten en pak de bovenste. Ik kijk de eerste pagina’s door, maar kan me dan niet meer inhouden en kijk naar de zoekertjes.

Meteen voel ik een steen op mijn maag en mijn handpalmen worden vochtig. Want op de laatste pagina van de krant in mijn hand – een krant van een paar dagen geleden – zie ik een vrouw die ik eerder heb gezien.