10

Ik blijf vierentwintig uur in bed en slaap meer dan ik wakker ben. Woensdagmiddag sleep ik me naar de dokter en krijg te horen wat ik al weet. Ik heb griep en er valt niets tegen te doen, behalve water drinken, paracetamol slikken en wachten tot het over is. Simon is geweldig. Hij kookt voor de kinderen, brengt me eten dat ik laat staan en gaat ijs halen als ik bedenk dat dat het enige is wat ik door mijn keel kan krijgen. Hij zou een goede man zijn geweest voor een zwangere vrouw, denk ik en ik herinner me de zwangerschap van Justin, toen ik Matthew mopperend de sneeuw en kou in stuurde voor winegums en nacho’s.

Het lukt me naar mijn werk te bellen en Graham te vertellen dat ik ziek ben. Hij is verbazend meelevend, tot ik hem vertel dat ik de hele week niet zal komen.

‘Kun je dan niet in ieder geval morgen komen? Jo heeft vrij en dan is er niemand om de telefoon op te nemen.’

‘Ik zal mijn best doen,’ beloof ik hem. De volgende morgen stuur ik hem een berichtje dat ik nog steeds ziek ben en zet mijn telefoon uit. Pas tussen de middag kan ik eten verdragen. Melissa neemt kippensoep mee uit het café en pas wanneer ik begin te eten merk ik dat ik rammel van de honger.

‘Dit is verrukkelijk.’ We zitten in mijn keuken aan het piepkleine tafeltje waar maar twee mensen aan kunnen zitten. ‘Let maar niet op de rommel.’ De vaatwasser moet worden uitgeruimd, wat betekent dat iedereen net heeft gedaan alsof zijn neus bloedt en alles op het aanrecht heeft opgestapeld. Het aantal lege verpakkingen rondom de afvalemmer doet vermoeden dat die vol is. De koelkast zit vol met familiekiekjes die op hun plaats worden gehouden door de kitscherige magneten die wij op vakantie altijd kopen, waarbij het een uitdaging is de lelijkste op de kop te tikken. Op dit moment is de eerste plaats voor de ezel met sombrero van Katie, uit Benidorm, die met zijn kop schudt elke keer dat de deur open- of dichtgaat.

‘Het is gezellig,’ zegt Melissa en ze schiet in de lach bij mijn sceptische blik. ‘Ik meen het. Het is warm en liefdevol en hangt aan elkaar van herinneringen – precies wat je van een gezinshuis mag verwachten.’

Ik kijk of ze spijtig kijkt, maar dat is niet zo.

Melissa was veertig toen we elkaar leerden kennen en ik heb haar ooit gevraagd of Neil en zij kinderen wilden.

‘Hij kan ze niet krijgen.’ Ze verbeterde zichzelf meteen. ‘Dat is niet eerlijk. Wij kunnen geen kinderen krijgen.’

‘Dat moet heel moeilijk zijn.’ Ik was al zo lang moeder dat ik me een leven zonder kinderen niet kon voorstellen.

‘Niet echt. Ik heb het altijd geweten, weet je. Neil heeft als kind leukemie gehad en na de chemo was hij onvruchtbaar. Het is nooit een deel geweest van ons leven samen. We hebben andere dingen gedaan, andere mogelijkheden benut.’

Ze zou wel werk bedoelen, dacht ik. De vakanties, een prachtig huis.

‘Neil had het er moeilijker mee dan ik,’ zei ze. ‘Hij kon er erg boos om worden – “Waarom moet mij dat overkomen” en dat soort vragen, maar tegenwoordig denken we er niet meer aan.’

‘Ik zou het heerlijk vinden in zo’n huis te wonen als het jouwe,’ zeg ik nu. ‘Een leeg aanrecht en nergens een vuile sok te zien.’

Ze glimlacht. ‘Het gras is altijd groener en zo. Nog even en Katie en Justin zijn het huis uit en dan loop jij in je lege huis te wensen dat ze er nog waren.’

‘Misschien. O ja, nu je het zegt, wat heb je met mijn zoon gedaan?’

Melissa kijkt meteen bezorgd en ik voel me schuldig over mijn poging grappig te zijn en leg het snel uit: ‘Hij gaf me dinsdag kostgeld zonder dat ik erom had gevraagd. Ik begreep dat hij promotie had gekregen.’

‘O, bedoel je dat! Nou, hij verdient het. Hij werkt als een paard en ik heb een manager nodig. Het loopt fantastisch zo.’

Er zit haar nog iets dwars. Ik houd haar blik vast tot ze haar ogen neerslaat en naar buiten kijkt, onze verwaarloosde tuin in.

Eindelijk zegt ze iets. ‘Die loonsverhoging.’ Ze kijkt me even aan. ‘Dat is in contanten.’

Ik trek mijn wenkbrauwen op. Ik ben haar vriendin, maar ook haar boekhouder. Ik denk dat ze het me niet verteld zou hebben als ik niet over de loonsverhoging van Justin was begonnen.

‘Als klanten contant betalen, komt het niet altijd in de boeken. Ik heb een appeltje voor de dorst. Daar betaal ik zo nu en dan een persoonlijke rekening van zodat ik de rekening van de zaak niet hoef aan te spreken.’

‘Juist.’ Ik zou nu last van mijn geweten moeten krijgen, maar zoals ik het zie doet ze er niemand kwaad mee. Ze is geen wereldspeler die met schimmige postbusconstructies de belasting een poot uitdraait. Ze is een plaatselijke ondernemer die net als iedereen probeert het hoofd boven water te houden.

‘Het is niet alleen om eigen gewin, snap je.’ Ik zie aan Melissa dat ze er spijt van heeft dat ze het me heeft verteld; dat ze bang is dat ik haar zal veroordelen. ‘Zo hoeft Justin er ook geen belasting over te betalen en kan hij wat apart leggen.’

Ik ben geroerd dat ze daaraan denkt. ‘En heb ik ook aan jou te danken dat hij een deel van zijn extra verdiensten afdraagt als kostgeld?’

‘Misschien hebben we het er wel even over gehad…’ Ze kijkt zo gemaakt onschuldig dat ik in de lach schiet.

‘Bedankt in ieder geval. Ik ben blij dat hij eindelijk een beetje volwassen wordt. Je bent niet bang dat iemand de belasting tipt?’ vraag ik met even mijn boekhouderpet op. Het gaat niet alleen om Melissa – als zij wordt gepakt hang ik ook.

‘Je bent de enige die het weet.’

‘Die wat weet?’ Ik grinnik. ‘Ik ga me douchen en aankleden, volgens mij stink ik een uur in de wind.’ Ik heb nog steeds de joggingbroek en het T-shirt aan waarin ik heb geslapen en ik ben me ineens bewust van de zieke-mensen-geur die ik verspreid. ‘De nieuwe vriend annex regisseur van Katie komt langs – hij haalt haar op voor de repetitie.’

‘Vriend?’

‘Nou ja, zo heeft ze hem niet genoemd, maar ik ken mijn dochter. Ze heeft hem maandag pas leren kennen, maar ik zweer je dat ik sindsdien geen gesprek met haar heb gevoerd waarin hij niet ten tonele werd gevoerd. Het is Isaac voor en Isaac na. Ze heeft het zwaar te pakken.’ Ik hoor de trap kraken en houd snel mijn mond, net voor Katie de keuken binnenkomt.

‘Is dat je beroemde kippensoep? Is er nog wat over?’

‘Liters. Wat heb ik nou gehoord over Isaac…’ Ze benadrukt de klinkers in de naam en Katie kijkt me wantrouwig aan.

Ik zeg niets.

‘Het is een fantastische regisseur,’ zegt Katie afgemeten.

We wachten, maar ze laat zich niet uit haar tent lokken.

‘En mag ik vragen naar de verdienste?’ vraagt Melissa, zakelijk als ze is. ‘Ik weet dat je met acteren geen wereldbedragen verdient, maar zijn je kosten in ieder geval gedekt?’

Katie doet zo lang over het antwoord dat ik genoeg weet.

‘Ach, Katie, ik dacht dat dit echt werk was.’

‘Het ís werk. We krijgen na afloop betaald, als alle recettes binnen zijn en de rekeningen betaald.’

‘Je deelt dus in de winst?’ vraagt Melissa.

‘Precies.’

‘En als er geen winst is?’ vraag ik.

Katie wendt zich nu naar mij. ‘Jij ook altijd. Waarom zeg je niet gewoon dat je me een nul vindt, mam? Dat niemand naar me zal komen kijken en dat we allemaal ons geld kwijtraken…’ Ze slikt de rest van haar zin in, maar het is al te laat.

‘Welk geld kwijtraken? Winstdeling kan ik begrijpen – tot op zekere hoogte – maar vertel me alsjeblieft niet dat je daadwerkelijk geld hebt gegeven aan een man die je nog maar net hebt ontmoet.’

Melissa staat op. ‘Ik denk dat ik maar beter kan gaan. Ik ben blij dat je de rol hebt gekregen, Katie.’ Ze werpt me een strenge blik toe die betekent: Heb een beetje mededogen met haar, en vertrekt.

‘Wat voor geld, Katie?’ dring ik aan.

Ze zet een kom soep in de magnetron en drukt op een paar knoppen. ‘We betalen allemaal mee aan de ruimte waar we repeteren, meer niet. Als een soort partnerschap.’

‘Ze draaien je een poot uit.’

‘Je weet niets van de gewoontes bij een theater, mam.’

We schreeuwen nu allebei zo hard om ons punt te maken dat we niet de sleutel in het slot horen die aankondigt dat Simon vroeg thuis is, zoals deze week, sinds ik ziek werd, elke dag.

‘Je voelt je dus al wat beter,’ zegt hij wanneer ik zie dat hij met een geamuseerde uitdrukking op zijn gezicht tegen de deurpost geleund staat.

‘Een beetje,’ zeg ik schaapachtig.

Katie zet haar soep op een blaadje om mee te nemen naar haar kamer.

‘Hoe laat komt Isaac je ophalen?’

‘Om vijf uur en ik vraag hem niet binnen als jij het over dat partnerschap gaat hebben.’

‘Dat zal ik niet doen. Ik beloof het. Ik wil hem alleen leren kennen.’

‘Ik heb iets voor je meegenomen,’ zegt Simon. Hij geeft Katie een tasje met iets hards erin.

Katie zet het blad neer en maakt het tasje open. Het is een alarm – dat afgaat wanneer je er een pin uit trekt.

‘Ze hadden ze bij de winkel om de hoek. Ik weet niet of het iets is, maar je kunt hem bij je dragen als je van de metro naar huis loopt.’

‘Dank je,’ zeg ik. Ik weet dat hij hem meer voor mijn gemoedsrust heeft gekocht dan die van Katie. Zodat ik me ermee kan verzoenen dat ze nog laat over straat gaat. Ik probeer mijn uitbarsting van zo-even goed te maken. ‘Wanneer start de kaartverkoop van de Driekoningenavond, want we willen wel op de eerste rij zitten, of niet, Simon?’

‘Jazeker.’

Hij meent het en niet alleen omdat het om Katie gaat. Simon houdt van klassieke muziek en theater en jazzconcertjes in obscure cafés. Hij was stomverbaasd dat ik The Mousetrap nooit had gezien. Hij heeft me er mee naartoe genomen en keek steeds naar me om te zien of ik het wel leuk vond.

Het was wel oké, maar ik vind Mamma Mia! leuker.

‘Ik weet het niet, maar ik zal het vragen. Bedankt.’ Dat laatste is gericht tot Simon, in wie ze een verwante ziel gevonden denkt te hebben.

Gisteravond heeft hij haar tekst met haar geoefend en ze onderbraken het overhoren om het samen over denkbeeldige personages in de tekst te hebben.

‘Zie je hoe hij “Vermomming” personifieert en het “Snoodheid” noemt?’ vroeg Simon.

‘Ja! En aan het eind is van niemand de identiteit echt duidelijk.’

Ik ving een blik op van Justin en we hadden een van onze zeldzame samenzweerderige momenten.

Bij ons eerste afspraakje vertelde Simon me dat hij schrijver wilde worden.

‘Maar je schrijft toch al voor je werk?’ vroeg ik. Ik begreep het niet. Toen hij zich had voorgesteld zei hij dat hij journalist was.

Hij schudde minachtend zijn hoofd. ‘Dat is niet echt schrijven, dat is alleen inhoud. Ik wil boeken schrijven.’

‘Doe dat dan.’

‘Dat ga ik ooit doen,’ zei hij, ‘zodra ik tijd heb.’

Dat jaar kocht ik met Kerstmis een Moleskine-boekje voor hem; dikke crèmekleurige pagina’s omgeven door een zacht leren kaft. ‘Voor je boek,’ zei ik verlegen. We hadden pas een paar weken een relatie en ik had mijn hoofd gebroken over een geschikt cadeau.

Hij keek me aan alsof ik hem de maan had overhandigd.

‘Het ging niet om het boekje,’ vertrouwde hij me meer dan een jaar later toe. ‘Het was het feit dat je vertrouwen in me had.’

Katie is nerveus. Ze draagt nog steeds de strakke spijkerbroek met het topje met glitters en ziet er tegelijkertijd sportief en bekoorlijk uit, maar ze heeft donkerrode lippenstift opgedaan en een streep zwarte eyeliner die als een vleugel omhoogwijst naar haar wenkbrauwen toe.

‘Een kwartiertje,’ sist ze me toe als de bel gaat, ‘en dan gaan we.’

Justin is nog in het café en Simon en ik zitten in de woonkamer, die ik snel even heb opgeruimd.

Ik hoor zachte stemmen in de gang en vraag me af wat Katie haar regisseur/vriend te vertellen heeft. Let maar niet op mijn moeder, waarschijnlijk.

Ze komen de woonkamer binnen en Simon en ik staan op. Ik zie meteen wat Katie aantrekkelijk vindt aan hem. Isaac is lang en heeft een olijfkleurige huid en ravenzwart haar dat boven op zijn hoofd langer is dan van achteren. Zijn ogen zijn donkerbruin en onder het T-shirt en het leren jasje zit een strak lijf.

Maar hij is ook minstens dertig.

Ik realiseer me dat mijn mond openhangt en maak er snel ‘Hallo’ van.

‘Fijn u te ontmoeten, mevrouw Walker. U hebt een zeer getalenteerde dochter.’

‘Mama heeft liever dat ik secretaresse word.’

Ik kijk Katie boos aan. ‘Ik heb voorgesteld een secretaresseopleiding te volgen. Zodat je iets hebt om op terug te vallen.’

‘Een wijze raad,’ zegt Isaac.

‘Vind je?’ vraagt Katie verbaasd.

‘Het is een moeilijk vak en bezuinigingen op kunstsubsidies betekenen dat het er alleen maar moeilijker op wordt.’

‘O, nou, ik zal er nog eens over nadenken.’

Ik vermom mijn kreet van verbazing als kuch en Katie kijkt me scherp aan.

Isaac geeft Simon een hand en die biedt hem een biertje aan. Dat slaat hij af omdat hij nog moet rijden en dat doet me in ieder geval goed.

Hij en Katie zitten op de bank met een respectabele tussenruimte en ik zoek naar tekenen dat ze in de korte tijd dat ze elkaar kennen meer zijn geworden dan regisseur en actrice. Ze raken elkaar niet zogenaamd per ongeluk aan en ik vraag me af of de verliefdheid van Katie eenrichtingsverkeer is. Ik hoop dat ze niet gekwetst zal worden.

‘Ik wist dat Katie geknipt was voor de rol van Viola zodra ik haar bij het agentschap zag,’ zei Isaac. ‘Ik heb snel even een fotootje gestuurd naar de man die Sebastian speelt om te horen wat hij van haar vond.’

‘Heb je een foto van me genomen? Zonder het te zeggen? Stiekemerd.’

‘Met mijn telefoon. Hoe dan ook, ik kreeg meteen een berichtje terug dat je perfect was. Ik had je al horen spreken – je had het tegen het meisje naast je, weet je nog? Ik had meteen het gevoel dat ik de Shakespeare-vertolkster naar wie ik op zoek was had gevonden.’

‘Eind goed, al goed,’ zegt Simon grinnikend.

‘Heel goed,’ zegt Isaac.

Ze lachen allemaal.

Katie kijkt op haar horloge. ‘We moeten gaan.’

‘Ik zal haar na de repetitie weer thuisbrengen, mevrouw Walker.’

‘Dat is heel aardig van je.

‘Geen moeite. Londen is ’s avonds niet de veiligste plaats voor een vrouw alleen.’

Ik mag hem niet.

Matt moest altijd lachen omdat ik mijn oordeel over mensen altijd meteen klaar heb, maar een eerste indruk is belangrijk. Ik kijk Katie en Isaac na door het raam van de woonkamer, ze moeten honderd meter lopen, want daar heeft Isaac een plaatsje gevonden voor zijn auto. Bij de auto legt hij een hand op haar onderrug en hij buigt zich voorover om het portier voor haar open te maken. Ik kan er niet de vinger op leggen wat me er niet aan bevalt, maar al mijn alarmbellen gaan af.

Nog maar een paar dagen geleden heb ik me voorgenomen Katie meer te steunen bij haar acteeraspiraties; zodra ik commentaar heb op Isaac zal ze dat beschouwen als de zoveelste aanval op haar keus. Ik kan het niet goed doen. Ze komt vanavond in ieder geval niet alleen naar huis. Vanmorgen op de radio hoorde ik een verslag over een zedenmisdrijf en ik kon er niets aan doen, maar ik vroeg me af of haar foto ook in de krant had gestaan. Simon neemt meestal de London Gazette mee van zijn werk, maar deze week kwam hij steeds met lege handen thuis. Ik weet dat hij wil dat ik niet meer aan de advertenties denk. Maar dat doe ik wel. Ik kan ze niet vergeten.

Vrijdag komt Simon met me mee naar mijn werk. ‘Voor het geval je nog wat wankel bent,’ zegt hij als we wakker worden. Hij houdt de hele weg mijn hand vast. In de District Line zie ik een vergeten exemplaar van de Gazette, maar ik negeer het en verstop mijn gezicht in het overhemd van Simon. Ik laat de lus waar ik me aan vasthield los en sla mijn armen om zijn middel zodat hij ons beiden overeind houdt wanneer de trein afremt. We praten niet, maar ik voel zijn hartslag tegen mijn wang. Sterk en betrouwbaar.

Voor Hallow & Reed kust hij me.

‘Nu kom jij te laat op je werk,’ zeg ik.

‘Dat geeft niet.’

‘Krijg je er geen problemen mee?’

‘Laat dat maar aan mij over. Red je het verder? Ik kan nog blijven, hoor, als het nodig is.’ Hij wijst op de koffiebar aan de overkant.

Ik moet lachen om het idee dat Simon daar de hele dag op me blijft wachten, als een soort bodyguard.

‘Het lukt wel. Ik zie je vanavond.’

We kussen elkaar weer en hij wacht tot ik binnen veilig achter mijn bureau zit voor hij wegloopt in de richting van de metro.

Zodra Graham weg is voor een bezichtiging start ik Google. Ik typ misdaad in Londen, en klik op de eerste de beste site. Een website die Londen 24 heet en actuele informatie over misdaad in de hoofdstad belooft.

Tiener neergeschoten in West Dulwich.

Man meer dood dan levend met mysterieuze brandwonden gevonden in Finsbury Park.

Daarom lees ik geen kranten meer. Meestal tenminste. Ik weet wel dat het allemaal speelt, maar ik wil er niet aan denken. Ik wil er niet aan denken dat Justin en Katie ergens opgroeien waar steekpartijen de normaalste zaak van de wereld zijn.

Ex-Premier League-speler erkent dronken achter het stuur gezeten te hebben in Islington.

Walgelijke aanval op 84-jarige in Enfield.

Mijn gezicht vertrekt als ik de foto zie van de vierentachtigjarige Margaret Price, die haar pensioen ging halen en nooit meer thuis is gekomen. Ik zoek naar Tania Beckett. In een van de artikelen is sprake van een condoleancesite op Facebook. Tania Beckett RIP staat er en de pagina staat vol met emotionele berichten van familie en vrienden. In sommige berichten is de naam van Tania gekleurd en ik begrijp dat die mensen haar Facebook-pagina hebben getagd. Zonder nadenken klik ik op haar naam en onwillekeurig schrik ik als haar pagina verschijnt, vol met updates.

Nog 135 dagen te gaan! Het is het laatste wat ze erop heeft gezet, de ochtend van haar dood.

Nog 135 dagen tot wat?

Het antwoord staat een stukje naar onderen in een bericht waarboven staat: Hoe vinden jullie deze, meiden? De foto is een screenshot van een mobiele telefoon, ik zie het tekentje van de batterij bovenaan staan. Een foto van een bruidsmeisjesjurk die van internet is geplukt. Er staan drie namen bij.

Tania Beckett is 135 dagen voor haar huwelijk gestorven.

Ik kijk naar de vriendenlijst van Tania. Fotootjes van identiek uitziende meiden, allemaal hebben ze blond haar en witte tanden. Mijn aandacht wordt getrokken door een oudere dame met dezelfde achternaam.

De pagina van Alison Beckett is net zo toegankelijk als die van Tania en ik zie meteen dat ik naar de foto kijk van de moeder van Tania. Haar laatste bericht is van twee dagen geleden.

Er is een engel bij gekomen in de hemel. RIP mijn mooie meisje. Slaap lekker.

Ik sluit Facebook af, omdat ik me een indringer voel. Ik denk aan Tania en Alison Beckett. Hoe ze samen de bruiloft aan het voorbereiden waren; op zoek gingen naar een jurk, uitnodigingen verstuurden. Ik zie Alison thuis, op die donkerrode bank die op haar profielfoto te zien was, de telefoon aannemen, luisteren naar de politieagent zonder te begrijpen wat hij zegt. Niet háár dochter, niet Tania. Mijn borst doet zeer en ik merk dat ik zit te huilen, al weet ik niet of ik huil om een meisje dat ik nooit heb gezien of omdat het maar al te gemakkelijk is haar naam te vervangen door die van mijn dochter.

Mijn oog valt op een telefoonnummer dat ik op mijn prikbord heb gehangen.

Kelly Swift, British Transport Police.

Zij luisterde tenminste.

Ik snuit mijn neus. Haal diep adem. Pak de telefoon.

‘Agent Swift.’

Op de achtergrond hoor ik verkeersgeluiden, een sirene in de verte. ‘Met Zoë Walker. Van de advertenties in de London Gazette?’

‘Ja, ik herinner het me. Ik ben bang dat ik niet veel verder ben gekomen –’

‘Ik wel,’ onderbreek ik haar. ‘Een van de vrouwen uit de advertenties is vermoord. En het kan kennelijk niemand schelen wie de volgende is.’

Het blijft even stil en dan zegt agent Swift heel beslist: ‘Mij wel. Het kan mij wel schelen. Vertel me alles wat u weet.’