45
Edna Dakin gaat op pad
Coventry’s schoonmoeder, Edna Dakin, luisterde maar met een half oor naar haar zoon Derek. De andere helft van haar aandacht was gericht op de straat, waar zoals gewoonlijk niets gebeurde. Ze zag een andere vrouw van haar eigen leeftijd eenzaam uit het raam staren. Edna dacht: Het komt allemaal door die vreselijke huizen. Er rust een vloek op ons, een grauwe, sombere vloek, waardoor we niet meer weten wat kleuren zijn, en vormen, en planten die tegen de muren op groeien net als in het buitenland; waardoor we niet willen wandelen in de lelijke, kale straten die ze voor ons hebben aangelegd.
En dan dat nieuwe wijkcentrum! dacht Edna vol minachting. Wat een ellendig, laag, hol, betonnen gebouw! Ik heb in een wasserij gewerkt die er mooier en gezelliger uitzag dan dat ding. Edna voelde een enorme woede in zich opwellen toen ze uitkeek over de betonnen blokkendozen die zich in eentonige rijen langs de helling uitstrekten. Geen wonder dat de kinderen de jonge boompjes vernielden, dacht ze. Ze kunnen natuurlijk niet wachten tot die groter zijn.
En die verschrikkelijke winkels! En ze stonden nog aan een promenade ook. Ha! Bij een promenade denk je juist aan iets feestelijks, zoals een promenadeconcert, in plaats van aan een betonnen tochtgat. Daar doe je toch geen boodschappen? En waarom kunnen de kinderen nergens spelen? Ze moeten toch weten wat spelen is voor ze in de bijstand komen?
“Ma, luister je?”
Ze keerde zich met haar plompe lichaam naar haar zoon toe en keek naar hem. Wat was hij toch een miezerig ventje! Hoe was hij in vredesnaam aan Coventry gekomen, die zo knap was dat alle mannen haar nakeken. Net als in het liedje.
“Ma, je maakt geluiden.”
“Ik neurie een oud liedje: ‘Overal waar zij haar schreden zet…’”
“Maar we voeren een gesprek met elkaar…”
“Nee, Derek. Een gesprek voer je met z’n tweeën en zoals gewoonlijk ben jij aan het woord en moet ik naar jou luisteren.”
“Ma! Voel je je wel goed?”
“Net zo goed als iemand die zich te pletter verveelt.”
“Ma! Zulke groffe taal gebruik je anders nooit!”
“O, dat doe ik wel vaker als ik in m’n eentje thuis ben. Dan loop ik te vloeken en te schelden. Heerlijk vind ik dat.”
“Je voelt je niet lekker, hè? Je maakt je zeker ongerust over Coventry?”
“‘t Is gek, Derek, maar ik maak me helemaal geen zorgen over haar. Ik ben eigenlijk blij voor haar. Ik wou dat ik hetzelfde had gedaan.”
“Wat! Iemand vermoorden?”
“Nee. Weglopen. Ik bedoel, dat is toch opwindend! Ze kan overal zitten: Timboektoe, Constantinopel, de Shetland Eilanden, overal. Dat is beter dan hier te wonen en elke dag maar weer boodschappen te moeten doen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik een hekel aan mijn leven heb, Derek. En daar ga ik verandering in brengen.”
“Hoe?”
“Nou, om te beginnen heb ik autorijles genomen.”
“Autorijles? Levensgevaarlijk!”
“Dat valt best mee. Ik weet echt wel wat ik doe, en er bestaat ook nog zoiets als dubbele bediening in leswagens.”
“Belachelijk. Hoe wou je een auto betalen van je AOW?”
“Als ik slaag, koop ik mijn uitvaartverzekering af.”
“Dat kun je niet doen, hoe moet het dan met de kist die je wilde – en de volgauto’s? En het uitgebreide begrafenismaal?”
Mevrouw Dakin moest lachen om de paniekerige uitdrukking op het gezicht van haar zoon. “Laat de gemeente me maar verbranden. Ik heb al die jaren genoeg belasting betaald.”
Buiten toeterde een auto. Derek stond op en liep naar het raam. Een lesauto stond tegen de stoeprand geparkeerd. Een jonge man maakte de bestuurdersplaats vrij.
“Dat zal hem zijn,” zei mevrouw Dakin. Ze draaide de kachel lager, pakte haar tasje en liep de gang in.
“Tot ziens, Derek,” zei ze op besliste toon.
Ze gingen samen de deur uit. Derek liep weg zonder om te kijken.
Hij hoorde een motor loeien, toen trok de lesauto fel op en schoot hem voorbij, met zijn oude moeder achter het stuur. Ze toeterde eens flink en zwaaide. Derek keek hoe de auto achter de heuvel verdween. Volgens hem overschreed de wagen de snelheidslimiet met minstens vijfentwintig kilometer. Hij noteerde de naam van de rijschool: Schakel. Hij zou ze opbellen als hij weer thuis was om de instructeur aan te geven die verondersteld werd zijn moeder de verkeersregels bij te brengen.
Derek vroeg zich af waarom de vrouwen die hij kende allemaal gek leken te worden. Niet alleen zijn eigen familieleden. De meisjes op zijn werk begonnen ook lastig te worden; ze eisten van alles: meer geld, betere arbeidsvoorwaarden, flexibele werktijden. En waren vrouwenstemmen ook niet luider geworden? Waren hun kleren niet opzichtiger en hun lichamen langer en opvallender? Derek sjokte naar huis, als een ongelukkige dinosaurus die zijn vertrouwde moeras kwijt is en zich onbehaaglijk voelt omdat het klimaat verandert.