9

Smachtend naar een peuk

De verkeerslichten op de hoek bij Centre Point waren defect, en een politieagente probeerde de verkeerschaos te regelen met uitgebreide arm- en handgebaren en met draaiende bewegingen van haar stevige lichaam. Ik was onder de indruk van deze gebaren en bleef staan om naar haar te kijken.

Toen zag ik dat zij naar mij keek. Ze keek niet gewoon, maar nam me in zich op met die speciale blik die politiemensen eigen is. Toen ze in haar portofoon praatte, raakte ik in paniek, rende de straat over en sloeg de eerste de beste zijstraat in. Ik keek niet achterom, maar ik verbeeldde me dat ik werd achtervolgd door patrouillewagens en geüniformeerde gerechtsdienaars. Ik dacht dat het een kwestie van minuten zou zijn voor er helikopters met zoeklichten over mij heen zouden scheren.

Toen ik niet meer kon rennen liep ik verder en toen lopen onmogelijk werd ging ik zitten op de trap voor de Hart, Long en Beroerte Stichting om bij te komen. Ik was op een plein dat Tavistock Square heette. Alweer een plein. Hoeveel waren er wel niet?

Ik telde vijf sigarettepeukjes op het trottoir onder aan de trap. Misschien mocht er in de Hart, Long en Beroerte gebouwen niet gerookt worden. Eén sigaret was weggegooid vlak nadat hij was aangestoken. Hoewel ik kieskeurig ben, raapte ik hem op en hield hem met een vertrouwd gebaar tussen mijn vingers.

Ik wachtte tot er een vrouwelijke roker aankwam en vroeg haar om een vuurtje. Ze was oud, dik en goed gekleed, in een rode jas en een Paisley sjaal.

“Heeft u misschien een vuurtje voor mij?”

“O, je laat me schrikken. Je komt zo plotseling te voorschijn.”

Ze haalde een aansteker van schildpad uit haar schoudertas en produceerde een vlammetje. Mijn gezicht en rechterhand werden verlicht toen ik mijn sigaret aanstak. Ze zei: “Wij rokers zijn een uitstervend ras. Het is een wonder als je er nog een ontmoet tegenwoordig.”

“Ja,” zei ik. “Dit is mijn eerste sigaret sinds vierentwintig uur.”

“Geprobeerd te stoppen, zeker.”

“Te duur,” mompelde ik.

“Je ziet er inderdaad uit alsof je geldproblemen hebt!”

“Dat is ook zo,” zei ik.

“Ik zal je iets geven,” zei ze en ze rommelde in haar tas. Ze haalde iets te voorschijn; geen geld zoals ik had gehoopt, maar een klein kaartje waarop stond gedrukt:

Celia Heartslove

Financieel Helderziende en Astrologe

“Kom maar eens langs wanneer het weer beter met je gaat,” zei ze. “Ik beheer investeringsportefeuilles voor bekende bedrijven, en jij hebt een positief aura. Je zult iemand worden. Trouwens, wat heb je toch op je gezicht en handen?”

“Dat is roet,” antwoordde ik. “Ik ben schoorsteenveger.”

Ze lachte. “Zijn er dan nog schoorstenen? Daar sta ik echt van te kijken! Ik heb al jaren geleden m’n eileiders laten afbinden en m’n schoorstenen laten dichtmetselen. Tot ziens.”

De sigaret verwarmde me, kalmeerde me, vrolijkte me op en verminderde mijn schrijnende honger. Toen ik hem had opgerookt wilde ik meteen een tweede, dus ging ik op zoek naar een. Bij een bushalte vond ik vijf half-opgerookte peukjes op het trottoir. Ik raapte ook een leeg sigarettendoosje op, een halve kam en tweeëneenhalve penny aan kleingeld. Ik voelde me beter nu ik iets bezat. Ik stopte mijn kleine schatten in het sigarettendoosje, en voelde me bijna opgewekt toen ik door de onbekende straten liep. Om tien uur stopte ik in een steegje om mijn behoefte te doen. Ik veegde mezelf schoon met dode bladeren die zich hadden opgehoopt tegen de muur. Zoals gezegd ben ik een nette vrouw.

De regen had plassen veroorzaakt op het gescheurde asfalt van het trottoir. Ik doopte mijn vingers erin en likte het gronderige vocht op terwijl ik doelloos verder trok.