20
Sidney schept lucht
“Ruth?”
“Ja.”
“Met Coventry!”
“O, hallo, Cov, hoe is het met je?”
“Prima. En met jou?”
“Ik heb buikpijn gehad door bedorven kip, maar het gaat nu wel weer. Hoe is het met Derek en de kinderen?”
“Weet ik niet.”
“Waarom niet?”
“Ik ben toch niet thuis?”
“Nee?”
“Nee, ik zit in Londen. Heeft Sidney dat niet verteld?”
“Wat verteld?”
“Ik zit een beetje in de problemen.”
“Winkeldiefstal?”
“Nee. Heeft hij het niet verteld?”
“Ben je bij Derek weg?”
“Ik kan me niet voorstellen dat hij niets heeft gezegd.”
“Je hebt kanker; je ligt in het ziekenhuis.”
“Nee.”
“Ben je er met een ander vandoor gegaan?”
“Nee.”
Ruth zuchtte. “Nou, weet je, ik haal Sidney wel. Hij is in het zwembad met zijn snorkel, dus het kan een tijdje duren voor hij weer boven komt om lucht te scheppen.”
“Ik sta in een telefooncel, Ruth. Schiet op.”
Ik had drie pond van mijn kostbare geld in de gleuf gegooid voor Sidney aan de telefoon kwam.
“Cov? Sorry, kon m’n sigaretten niet vinden.”
“Hallo, Sidney.”
“Luister eens, Cov, ik had je gezegd dat je me een week moest gunnen.”
“Ik ben bang. Ik kwam langs de telefooncel en ik had allemaal kleingeld. Ik heb een paar laarsjes gekocht en ze gaf me vijf pond aan munten.”
“Hè, hou op met dat gehuil, je weet dat ik daar niet tegen kan.”
“Waarom heb je Ruth niks gezegd?”
“Omdat ik plezier wil hebben, Cov. Ik ben niet van plan de rest van m’n vakantie aan de rand van het zwembad door te brengen om toe te kijken hoe Ruth onder het eczeem komt te zitten. Ze heeft ‘t toch al op haar zenuwen door die Portugese chauffeurs. Je moet die halfgare klootzakken eens zien; zeg maar gerust: ‘de Algarve zien en dan sterven’.”
“Wanneer kom je nu precies in Engeland terug?”
“Zondagmiddag. Gatwick. Bel me dan maandag maar in de winkel, goed?”
“Ik heb geen geld meer voor de telefoon.”
“Kop op. Laat je hoofd niet hangen, Cov.”
“Jij ook niet.”
“Ik laat ‘m nooit hangen.”
Hij lachte en legde de hoorn op de haak.
Ik had niet moeten bellen; het was een belachelijke uitspatting. Mijn enige excuus is dat ik van mijn broer houd en dat ik zijn stem wilde horen. Als Sidney iemand had vermoord en mijn hulp nodig had, zou ik dwars door Portugal en Frankrijk zijn gelopen, en als een zee ons van elkaar gescheiden had, was ik naar de overkant gezwommen. Ik zou Sidney mijn laatste cent geven. Ik zou liegen en bedriegen en stelen en vechten om hem voor verdriet te behoeden. Het stemt me heel droevig dat Sidney niet met dezelfde intensiteit van mij houdt.
Ik heb vijfentwintig pond en een penny in een zak van mijn luipaardjas zitten. Normaal gesproken ben ik erg zuinig met geld. Ik weet tot op de cent waaraan ik mijn geld uitgeef. Gaf. Derek had er de voorkeur aan gegeven om elke week een loonzakje te krijgen in plaats dat zijn loon op een bankrekening werd gestort, zoals bij de meeste arbeiders. Elke vrijdagavond zaten Derek en ik aan de keukentafel het geld in stapeltjes te verdelen. Derek tikte alles in op zijn rekenmachine en zei me wat ik waar moest neerleggen. Daarna schreef ik de getallen in een rood kasboek. Het totaal kon nooit meer zijn dan eenentachtig pond en zevenenzestig penny, Dereks netto weekinkomen. Al zeg ik het zelf, ik was een uitstekende huisvrouw. Ik was erg handig met afdankertjes. Alles wat binnenkwam en nog bruikbaar was, waste ik en bracht ik weer in de roulatie. Ik had er een volledige weektaak aan. Ik wist de prijzen van de supermarkt uit mijn hoofd. Ik lette altijd op aanbiedingen. Lakens en slopen kocht ik in januari in de uitverkoop, ik lapte mijn schoenen zelf op, breide, naaide en haakte onze kleren. Ik maakte kerst- en verjaardagskaarten (de enveloppen ook), brood en gebak. We hadden onze eigen groenten en bloemen in de tuin staan, knipten ons haar zelf. Als we ziek waren, wachtten we tot we vanzelf beter werden. In het rode kasboek was geen kolom opgenomen voor dokterskosten. We waren zuinig met gas en licht. De centrale verwarming ging niet eerder aan dan half oktober en werd op Goede Vrijdag plechtig weer uitgezet. Derek fietste naar zijn werk met zijn lunchtrommeltje achterop. Er stond een eierwekker naast de telefoon.
We hadden geen creditcards en we kochten nergens op rekening. Dereks contributie voor de Schildpaddenvereniging was maar vier pond per jaar (inclusief de halfjaarlijkse nieuwsbrief). Ik gebruikte geen make-up en geen haarlak. Onze video was een cadeau van mijn moeder, die het had opgegeven om uit te vinden hoe hij werkte. Derek maakte bijna al onze meubels; daarom was er in ons huis nauwelijks iets te vinden dat niet wipte, scheef hing of klemde.
Onze laatste vakantie was een busreis door Schotland, vijf jaar geleden. Beide kinderen waren wagenziek, en toen we allemaal onder de muggebeten zaten, hadden we geen geld meer over om Azaron te kopen. We moesten kleine beetjes crème bietsen van de bejaarden waaruit de rest van het reisgezelschap bestond.
Geld was bij ons een godheid. Maar het was een toornige, zuinige godheid. Het was niet een kwestie van geld aanbidden, maar van geld vrezen. Daarom leefden we bescheiden; alleen degenen die het financieel goed hebben kunnen het zich veroorloven om zorgeloos te leven.
“Hielden de kinderen maar op met groeien,” zei Derek wel eens. Omdat het natuurlijk de kinderen waren die ons geld opslokten. Zonder bepaalde dingen konden ze echt niet leven. Het was voor Derek en mij ondenkbaar dat onze kinderen niet gelukkig zouden zijn, want wij hadden allebei een ongelukkige jeugd gehad. Daarom waren we tenslotte getrouwd: om ons te reproduceren en zo alsnog gelukkig te worden.
In plaats dat ik verstandig was en een hotelkamer in Camden Town zocht, liet ik in Regent Street gaatjes in mijn oren maken. Ik verbaasde me erover hoe pijnlijk het was. Het meisje dat de gaatjes in mijn oren schoot, zei dat het streng verboden was de gouden oorknopjes te verwijderen. Ook moest ik ze elke vier uur ronddraaien en mijn oorlellen met alcohol schoonmaken, wilde ik niet een ‘geweldige infectie aan mijn oren’ oplopen. Vervolgens las ze mij de les over bedreigde diersoorten. Ik legde haar uit dat de jas van luipaardvel een cadeau was, maar ze vertelde me dat het ‘om het principe’ ging. Ze zei het alsof het de eerste keer was dat iemand dat zei. “Ik snap niet dat u met een dood beest op uw rug kunt lopen,” zei ze, terwijl ze krakend rondliep in haar leren pakje. Terwijl we wachtten tot mijn oren waren opgehouden met bloeden, gaf ik toe dat het harteloos was van mij, wat goed viel bij het meisje. Een uitdrukking van mijn moeder ontglipte me voordat ik er erg in had: “Nood breekt wet.”
“Wat betekent dat?”
“Het betekent dat ik niets anders heb om me warm te houden,” zei ik.
Zodra ik de winkel uit was haalde ik de knopjes eruit en deed de oorhangers van jade in. Letitia had gelijk, ze staan prachtig bij mijn oranje haar. Ik heb nu nog maar vijftien pond en één penny over; en ik zal nu verstandig zijn en uitkijken naar een hotelkamer.