29
Zondagochtend
Tennisbal en Broodmes keken elkaar aan over de ontbijttafel. De BBG had hun zojuist bericht dat hun dochter, Coventry Dakin, in Londen zat. In Londen, nota bene.
“Wat moet ze nou in Londen?” zei Coventry’s vader, terwijl hij zijn kleine, ronde lichaam van tafel schoof.
Coventry’s moeder trok haar lippen samen zoals ze in cartoons doen, en zei niets. Ze verafschuwde Londen. De boulevardpers had haar duidelijk gemaakt dat Londen helemaal bevolkt werd door vieze, verslaafde popartiesten en smerige communistische raadsleden. De koningin woonde er weliswaar ook, maar zij werd tegen het gespuis beschermd door een hoge muur en een leger lijfwachten.
Ze ruimde de ontbijttafel af en begon toen aan de omvangrijke taak van het afwassen. Alle kommen, borden, kopjes, schoteltjes, messen, vorken, lepels en eierdopjes werden stuk voor stuk afgewassen, drie keer afgespoeld en daarna opgepoetst met een gesteriliseerde theedoek voordat ze werden opgeborgen in een kastje dat dagelijks werd gedesinfecteerd.
Coventry’s ouders hadden zich niet uitgesproken over de moord op Gerald Fox en hun dochters aandeel in zijn dood. Ze hadden een verbijsterde politieagente die hen kwam ondervragen, gezegd dat ze “keurig nette mensen” waren, die iedere dag schoon beddegoed en handdoeken gebruikten; “niet wekelijks, zoals sommige vieze mensen doen.” Op de vraag of Coventry een verhouding had gehad met Gerald Fox, had haar moeder geantwoord: “Ik gebruik wekelijks wel vijf flessen ontsmettingsmiddel, zo is het toch, vader?”
Coventry’s vader had instemmend geknikt en de politieagente had het opgegeven en het steriele huis verlaten.
Toen ze de laatste apostellepel in de brandschone la opborg, ging de voordeurbel en hoorde Broodmes de stemmen van haar kleinkinderen, die op de stoep stonden te kibbelen. Ze kwamen iedere zondagochtend op bezoek. Dat zorgde voor veel overlast.
“Zou je in het vervolg even kunnen vragen als je mijn spullen wilt lenen, Mary?”
“Stel je niet aan, het is maar een sjaal.”
Voordat ze de deur opendeed haalde Broodmes uit een kastje twee plastic zakken voor de schoenen van haar kleinkinderen. Tegen de tijd dat ze de deur had ontgrendeld, van het nachtslot had gehaald en de ketting had losgemaakt, stonden de kinderen al op kousevoeten.
“Hoi, oma. Mama zit in Londen.”
Het viel Broodmes op dat Johns nagels smerig en gescheurd waren. Ze kon haar walging nauwelijks onderdrukken.
“We gaan haar zoeken,” zei Mary, terwijl ze haar schoenen in de zak stopte die haar grootmoeder ophield.
“Zo, jongedame, jij bent zeker vergeten waar de schoensmeer staat,” zei Broodmes met een blik op Mary’s kale zwarte schoenen in de plastic zak. De kinderen liepen door naar de woonkamer en gingen op de met plastic beklede bank zitten. Tennisbal sprong op en begroette hen. “Dus ze zit in Londen.”
John zei: “Ja, we gaan erheen.”
“Ernaartoe,” zei Mary. “Het is naar Londen toe.”
“Erheen,” zei John.
“Ernaartoe,” zei Mary.
“Zit niet zo te wiebelen,” zei hun kleine dikke tennisbal-grootvader. “Jullie kreuken de plastic overtrekken.”
Door de geopende keukendeur kon je zien hoe hun grootmoeder verwoed bezig was hun misdadig vuile schoenen schoon te maken.