41
Coventry neemt afscheid
De taxi was het luchthavencomplex al drie keer rond geweest. “Nog een keer graag,” riep Coventry.
“Verdomme nogantoe, ik word er duizelig van!” kreunde de chauffeur.
“O, hou op met dat gejammer en rij door. Daar wordt u tenslotte voor betaald.”
Ze schoof het glazen tussenschot met een klap dicht. De kinderen waren stomverbaasd over de zelfverzekerde toon van hun moeder. Hoe kwam ze daaraan? Een week geleden zou ze zich nog bij de chauffeur hebben verontschuldigd voor dit duizelingwekkende gedoe. En nu hadden ze deze geheime ontmoeting met elkaar, die was geregeld door een mysterieuze, helemaal in het zwart geklede, chique dame.
Coventry zat tussen beide kinderen in, haar armen stevig om hen heen geslagen. Over tien minuten moest ze terug zijn op het vliegveld. Ze legde haar probleem voor aan de kinderen.
“Ik heb Dodo beloofd om terug te komen. Volgens mij werkt ze aan onze vluchtroute, naar Wales.”
“Hoe lang zou je krijgen in de bajes – als je jezelf aan zou geven?” vroeg Mary.
John antwoordde: “Ik heb het papa gevraagd. Hij schat zo’n vier jaar; inclusief strafvermindering wegens goed gedrag.”
“Mama zou zich goed gedragen, ja toch, mama?”
Coventry knuffelde haar dochter, maar zei: “Ik zou doodgaan in de gevangenis, Mary.”
“Maar je zou er wel schilderlessen kunnen blijven volgen,” flapte John eruit.
“Je hebt mijn dagboek gelezen! O John, nee toch, je hebt toch niet mijn dagboek gelezen?”
“‘t Spijt me, mama, maar ik wilde niet dat de politie het vond.”
“Nee, daar heb je gelijk in. Je zult wel denken dat ik gek ben.”
“Nee hoor,” hield John vol.
“Wat voor dagboek?” vroeg Mary.
“Bradford Keynes vindt jou een fantastische schilderes.”
“O ja?”
“Wie is Bradford Keynes?” vroeg Mary.
“Dat was een vriend van me,” zei Coventry, die al bij haar tweede schilderles aan de School voor Kunstzinnige Vorming over haar verliefdheid op Bradford Keynes heen was.
Mary huilde. “Mama, kunnen we niet met je mee naar Wales of waar je ook maar heengaat?”
Coventry zei: “Jij kunt niet van school wegblijven. Je moet je examens halen en bovendien heeft papa je nodig!”
John zei: “Wat moeten we zonder jou beginnen?”
Coventry zei: “Later, als jullie ouder zijn, zien we elkaar heus weer.”
Het was voor hen allemaal een moeilijk moment toen de taxi weer bij de standplaats aankwam. Nadat Coventry de chauffeur had betaald, klampten ze zich aan elkaar vast als een hecht gezinnetje. Ze hadden grote moeite om elkaar los te laten.
Brigadier Horsefield van de recherche had hen vol medelijden gadegeslagen. Hij had ze al in de gaten gehouden vanaf het moment dat hij de oproep voor John Dakin had gehoord. Zijn eigen taxichauffeur was helemaal opgewonden geraakt toen hij de opdracht ‘Volg die taxi’ kreeg. Een cliché waar hij al zeventien jaar op had zitten wachten.
Horsefield had Coventry onmiddellijk moeten benaderen, haar moeten arresteren om dan rustig de felicitaties, de lovende kranteberichten en de onvermijdelijke promotie in ontvangst te nemen; maar hoe langer hij naar het kleine groepje keek, des te meer groeide zijn tegenzin om tussenbeide te komen. Hij bad God om leiding en kracht.
God adviseerde hem om bij de politie weg te gaan en dominee te worden. Daarom keerde Horsefield zijn carrière de rug toe en ging terug naar de aankomsthal, waar hij Ruth Lambert aantrof, zittend op een bankje, te midden van bagage en gebroken Portugees aardewerk. Ze leek precies op de foto die hij op zak had. Klein, broodmager en met vooruitstekende tanden.
“Mevrouw Lambert?”
“Ja.”
“Ik ben politieman [hoewel niet lang meer, niet lang meer!]. Uw neefje en nichtje zijn hier om u af te halen; ze staan buiten, bij de taxistandplaats. Ik let wel op uw bagage.”