6

Inspecteur Sly gaat op onderzoek uit

Woensdagavond, 18.15 uur.

Badger’s Copse Street 13, Grey Paths Estate.

Inspecteur Sly van de recherche werd langzamerhand ongeduldig. Hij had een bloedhekel aan wauwelaars en Derek Dakin was nu al tien minuten en veertig seconden non-stop aan het woord. Sly maakte van de gelegenheid gebruik om Derek en het interieur van de woonkamer te bestuderen. Hij prentte de gegevens in zijn geheugen om ze later in zijn notitieboekje op te schrijven.

  • 1. Meubilair en tapijt: beige (gordijnen ook)
  • 2. Behang: beige (met wijnrood dessin)
  • 3. Ingelijste afbeeldingen van stoomtreinen (zeven)
  • 4. Boekenkast: dossiermappen, encyclopedieën, naslagwerken over schildpadden
  • 5. Prullaria: weinig; schildpaddentrofeeën op tv, plus beker gewonnen met hordenloop door Coventry Lambert
  • 6. Bloemstukje van gedroogde grassen op tafeltje
  • 7. Huisdieren: katten (twee); één met oogontsteking
  • 8. Kinderen: (twee); jongen en meisje (nette types)
  • 9. Echtgenoot: (één); slome lul
  • 10. Bewijs dat Coventry Dakin woonachtig is op dit adres: pluizige sloffen (maat 391/2) bij kachel
  • 11. Trouwfoto in boekenkast: bruid mooi, lacht; bruidegom gluiperig, lacht niet
  • 12. Bruine plastic handtas, inhoud: registratieboekje kinderbijslag, haarborstel, pakje wasknijpers, sleutels, buskaartjes, twee tampons (normaal), één vlooienband.

Sly onderbrak Dereks monoloog ruw, door zijn stem te verheffen en grimmig te kijken. “Nou, hoe laat heeft u uw echtgenote voor het laatst gezien, meneer Dakin?”

Derek begon zacht te jammeren en bestudeerde zijn nagels. De tranen sprongen in zijn ogen. Sly registreerde:

  • 13. Echtgenoot: misschien nicht?

Coventry’s kinderen liepen de kamer uit. Ze hadden nog nooit meegemaakt dat hun vader zich zo liet gaan. De aanblik van Dereks verwrongen gezicht en het gênante gesnik dat diep uit zijn borst opwelde, dreven hen de gang in. Sly riep hen achterna: “Ga het huis niet uit, ik wil hierna met jullie praten.” De rechercheur deed geen moeite om Derek te troosten; het was zijn ervaring dat ze dan weer opnieuw begonnen. Hij bood hem ook geen zakdoek aan; die kreeg hij nooit terug.

“Het kwam door het woord ‘echtgenote’,” legde Derek aan Sly uit, zodra hij met snikken en snotteren was opgehouden. “Een echtgenote is een vrouw met een schort voor en met haar handen in een beslagkom. Een echtgenote is zacht en vriendelijk, spreekt vol liefde tot haar gezin. Een echtgenote vermoordt haar buurman niet, en loopt ook niet weg…”

Mary en John Dakin zaten onder aan de trap. Ze zagen eruit als het ongevaarlijke type puber dat je aantreft in de catalogus van een postorderbedrijf, meestal tegen een hooiberg geleund, of stralend van geluk op een glanzende bromfiets. Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken; er was in hun leven tot nu toe niets voorgevallen dat hen voorbereid had op de schokkende mededeling dat hun moeder een moordenaar was. Geen van beiden wist wat hij tegen de ander moest zeggen. Ze luisterden in stilte naar het gemompel achter de deur van de woonkamer. De deur ging open; daar stond inspecteur Sly, ontzagwekkend in zijn donkere uniform. “Mary, wees ‘ns lief, en zet wat thee voor je vader…veel suiker…hij heeft een shock.” Op weg naar de keuken wierp Mary een snelle blik in de woonkamer. Derek schokte over zijn hele lichaam; er liep speeksel uit zijn mond; zijn vingers verstrengelden zich als parende slangen.

Mijn moeder heeft een moord gepleegd en mijn vader is gek geworden, dacht Mary. Ze haalde zich voor de geest hoe de sfeer die ochtend aan het ontbijt was geweest. Normaal…gewoon…zoals altijd…niets bijzonders. Saai…veilig…prettig…er was NIETS AAN DE HAND. John zat naar de vloerbedekking in de gang te staren; hij bedacht dat hij nu nooit meer terug kon naar school, naar het atheneum. Tenzij hij zijn haar verfde en voortaan overdag een zonnebril droeg. En wat nog erger was: Coventry, die stomme naam van zijn moeder, zou in de krant komen te staan. Hij had zijn vrienden op school verteld dat zijn moeder Margaret heette.

Inspecteur Sly stond op; het gesprek met Derek was bijna afgelopen. Derek jammerde als een huilende wolf. Sly keek vol minachting naar hem. Hij dacht bij zichzelf: Vijf minuten alleen met hem in de cel en ik maak een man van hem. Wat die vent nodig heeft is een trap onder zijn kont. Inspecteur Sly was een stille voorstander van een goede trap onder de kont. Dat kon wonderen doen. Er waren mannen die het politiebureau hadden verlaten met onzichtbare kneuzingen op hun rug, maar met opgeheven hoofd.

Mary kwam de kamer binnen met twee bekers slappe thee met veel melk. Ze wendde haar blik af van haar vader. Sly keek haar aan met een blik waarmee hij wilde zeggen: Ik ben een stoere kerel maar heb een hartje van goud. Hij deed dit door zijn hoofd enigszins schuin te houden, zijn lippen te tuiten en zijn ogen te laten fonkelen. “Ik zie wel dat jij een grote steun zal zijn voor je vader in de komende tijd, Mary,” zei Sly met zijn ik-weet-hoe-je-tegen-pubers-moet-praten stem.

Derek barstte opnieuw in een hevige huilbui uit en Mary verliet snel de kamer. Ze vond de snot en de tranen die langs het gezicht van haar vader liepen walgelijk en weerzinwekkend. Ze had medelijden met hem, maar meer nog met zichzelf. Haar leven was geruïneerd; ze kon het huis niet meer uit. Ze zou al haar vriendinnen kwijtraken, en nu haar moeder weg was zou ze het huishouden moeten doen en al het strijkwerk. Ze keek naar zichzelf in de spiegel in de gang. Ze dacht: Ik ben tien jaar ouder geworden, ik lijk wel zesentwintig. Ze sabbelde op haar gouden kettinkje en ging weer op de trap zitten wachten tot ze voor het verhoor naar binnen moest.

John was nu boven en stond te kijken hoe het lichaam van Gerald Fox achter in de ambulance werd geschoven, nadat men eerst foto’s van hem had gemaakt en vingerafdrukken had genomen, en hem had betast en opgemeten. De misdaad die zijn moeder had begaan drong nu pas in zijn volle omvang tot John door. Gerald Fox bestond niet meer. Hij was een loos omhulsel, niets, een last. John vroeg zich af hoe hijzelf dood zou gaan. Hij bedacht dat hij liever in zijn slaap wilde doodgaan, als hij vijfentachtigjaar was, of anders als hij incontinent werd. John keek naar de kleren in zijn moeders kast. Ze waren praktisch en saai. Haar schoenen waren nog erger. Hij opende de bovenste la van haar nachtkastje en zag een pak tissues en vijf witte katoenen slipjes. Toen vond hij een afgesloten dagboek, verstopt in een kruikezak. John stopte het dagboek onder zijn bloes. Hij wilde niet dat inspecteur Sly kon lezen wat zijn moeder had geschreven. Het vergulde slotje voelde koud aan tegen zijn borst. Rustig ging hij in de kamer op zoek naar de sleutel, maar hij vond niets. Hij zou wel wachten tot deze afschuwelijke avond voorbij was en zijn vader en Mary lagen te slapen, en dan zou hij het dagboek openbreken en zijn moeders gedachten lezen. Toen hij de deur sloot snikte hij zachtjes: “O mama, mama.”

Inspecteur Sly had de videoband met Weerzinwekkende Lichamen gevonden. Hij hield hem Derek voor, die ontkende de band ooit eerder te hebben gezien. Mary schudde het hoofd. Inspecteur Sly zei: “Dan moet hij van de jongeman zijn.” John kwam de kamer binnen en hielp inspecteur Sly uit de droom. Nee, hij had die band nog nooit gezien; dat was niets voor hem. Pornofilms waren vervelend, en vernederend voor vrouwen. Sly dacht: Schijnheilige klootzak. Hij zei: “Nou, als deze band niet van een van jullie is, moet hij wel van mevrouw Dakin zijn.”

John en Mary wisselden snel een blik en besloten hun moeder niet te verdedigen. Die was hier tenslotte niet, in tegenstelling tot henzelf.

Derek barstte uit: “Mijn vrouw zou die troep niet in huis willen hebben, ze zou nog niet naar ‘The Benny Hill Show’ kijken zonder een kussen over haar hoofd. Ze is een nette vrouw.”

“Ja, een moordvrouw, meneer Dakin,” zei Sly, ingenomen met zijn grapje. “Ik zal je wat vertellen, makker. Wij kennen mekaar geen van allen. We leven jarenlang broederlijk naast elkaar. We prijzen ons gelukkig dat we elkaar, als echtelieden, van a tot z kennen. En dan komen we er op een dag achter dat we geen idee hebben hoe de ander werkelijk is; zo gaat ‘t altijd. Mijn eigen vrouw, die al vijf keer voor haar rij-examen is gezakt omdat ze zo zenuwachtig is, heeft vorige week een parachutesprong gemaakt voor een goed doel.”