28
Hoe de andere helft leeft
Dodo wil naar huis om wat kleren op te halen. Ze wil dat ik met haar mee ga. Met ‘huis’ bedoelt ze het huis van haar broer in Londen. We zullen voorzichtig moeten zijn omdat Dodo denkt dat ze door de autoriteiten wordt gezocht. Ze is niet in het bezit van een papiertje waarop staat dat ze volledig normaal is. Zelf ben ik altijd al bang geweest voor de autoriteiten. Hoewel ik altijd te voet ga, ben ik zelfs bang voor parkeerwachters. Ik weet ook niet waarom.
Vanochtend gaan we bedelen; Dodo zegt dat zaterdag daar een geschikte dag voor is. Vanmiddag willen we ons kartonnen huis restaureren en daarna, wanneer het donker is, gaan we naar Flood Street, waar Nicholas Cutbush woont met zijn vrouw. Er zijn geen kinderen Cutbush; Nicholas heeft onbetrouwbare genen en zijn vrouw een carrière.
Het bedelen gaat als volgt: we benaderen altijd vrouwen van onze eigen leeftijd en uit Dodo’s milieu. We hebben een voorkeur voor vrouwen die afgepeigerd met boodschappentassen lopen te zeulen. Die zijn niet moeilijk te vinden. We stellen ons op voor de ingang van een exclusief warenhuis (in mijn geboortestad hadden we één zo’n winkel en toen ik klein was, dacht ik dat je lid moest zijn om naar binnen te mogen). Dodo en ik hebben altijd plastic tassen van Harrods bij ons. ‘s Nachts slapen we erop om de kreukels in het plastic glad te strijken. Zodra we een vrouw ontdekken die er afgepeigerd genoeg uitziet, komen we in actie. Dodo barst in tranen uit en roept wanhopig: “O God, al mijn spullen zaten erin…mijn portemonnee, mijn betaalkaarten, mijn doktersrecepten, mijn insuline,” en wanneer we de aandacht van de vermoeide vrouw hebben getrokken (wat in negen van de tien gevallen lukt): “O nee! Nee toch!…De babyfoto’s van de kinderen!”
Het is mijn taak om Dodo te troosten, de hulp van de vrouw in te roepen om dan, als de vrouw bij het drama betrokken is, verschrikt te zeggen: “Dodo, mijn portemonnee, weet je nog? Ik vroeg ofj ij hem in je tas wilde opbergen .Nuhebbenwe zelfs geen geld voor een taxi.” Dodo moet dan opnieuw in huilen uitbarsten (ze is daar verbazingwekkend goed in). Verreweg de meeste vermoeide vrouwen komen uit zichzelf op de proppen met het geld voor de taxi. Gemiddeld geven ze twee pond. Denken die vrouwen nou echt dat je voor twee pond ergens komt?
Het hoogste bedrag dat we tot nu toe in één dag hebben opgehaald is achtentwintig pond. Natuurlijk delen we dat bedrag. Van mijn deel heb ik thermo-ondergoed en sokken gekocht. Dodo heeft haar deel verkwist aan een fles wodka en dure Belgische bonbons. Ik weet dat het zo niet altijd door kan gaan. Ik wil niet op deze manier blijven leven.
Dodo zegt: “Lieverd, we bewijzen hun een dienst. Bedenk eens hoe tevreden ze zijn omdat ze twee vrouwen hebben kunnen helpen die in tijdelijke geldnood verkeerden. En het is toch een leuke anekdote voor hen? Iets om te vertellen aan hun pummels.”
Dodo noemt alle mannen ‘pummels’; ze heeft niet veel met ze op. Ik wel, hoor…nou ja, een beetje.
♦
We wandelden langs de kade tot het donker werd en de rivier alleen nog een weerspiegeling was van de verlichte gebouwen; toen vertrokken we in de richting van Flood Street. We lopen heel wat af. Dodo vindt het leuk om interessante gebouwen en bezienswaardigheden aan te wijzen. Ik kan de bruggen al uit elkaar houden. Toen we vanavond over Westminster Bridge liepen, vroeg ik Dodo even stil te blijven staan zodat ik de rivier op mijn gemak kon bekijken. Dodo noemde me een provinciaaltje, maar ook zij keek naar het indrukwekkende uitzicht en zei: “Die goeie ouwe stad”, voor we verder liepen. Het duurde een uur voor we in Flood Street waren. Ik was teleurgesteld. Ik had grotere huizen verwacht. Had Dodo niet gezegd dat haar broer in het kabinet had gezeten? Of had ze gezegd dat hij kabinetten maakte?
Er stopte een auto voor een van de huizen, een chauffeur stapte uit en opende het achterportier. Er kwam een lange, donkere man uit de wagen. Hij droeg een enorm boeket donkerrode rozen.
“Dat is Nick,” zei Dodo. “Zo te zien heeft hij Interflora overgenomen.” De wagen reed zoevend weg en Dodo rende op haar broer af. “Nick!” Hij deinsde achteruit en morrelde met zijn sleutel in het slot van de zwartgelakte voordeur.
“Vanavond niet, Dodo. We hebben gasten en ik ben laat.”
“Ik wil alleen wat kleren. Dit is mijn vriendin.” We stonden op de drempel, met één voet binnen de deur, zoals geroutineerde Jehova’s Getuigen.
“Caroline is jarig vandaag. Dodo, we hebben een diner”
“In dat geval wil ik haar feliciteren, Nick. Laat me alsjeblieft binnen.”
“Dodo, je bent een rotwijf.”
“Klootzak.”
“Kreng.”
Er was een lange, tengere vrouw met een ruisende jurk aan komen lopen.
“Neck? Ben jij het Neck? Wat heb je daar bij je?”
“Hallo, Caro. Dodo, rot op. Rot op, Dodo!”
“O, Dodo, lieverd, ben jij het echt?”
“Ja, die stomme Dodo komt de pret weer eens bederven. O ja, deze zijn voor jou, schat. Van harte!”
“Dank je. Dodo, wat zie je er goed uit! Ben je nog steeds aan het kamperen? Kom binnen en doe de deur dicht. Wie is dat, een vriendin?”
“Ja, we delen samen een doos. Ik noem haar Jaffa…vanwege haar haar.”
“Dag Jaffa. Ik ben Caroline. Ik geloof dat je al kennis hebt gemaakt met mijn man.”
We stonden samengepakt in het kleine halletje. Aan het einde van de gang stond een deur op een kier. Ik zag een fonkelende kroonluchter, kandelaars, zilveren bestek, een damasten tafelkleed en een glimp van een jurk met spaghettibandjes. Ik hoorde superbeschaafde accenten en ontspannen gelach. Ik rook de geur van eten, haardvuur en bloemen. Een klassieke melodie deed me denken aan het radioprogramma ‘Muziek voor Miljoenen’.
De deur aan het einde van de gang ging open en er verscheen een zeer bekend gezicht. Het was geen beroemdheid; hij zat niet in panels bij spelprogramma’s, maar hij was wel bijna iedere avond op tv. Hij had iets te maken met de regering, de wet, de politie…Binnenlandse Zaken. Hij leek erg blij om Dodo te zien.
“Wel verdraaid, als dat Dodo niet is! We hadden het juist over je,” zei hij geaffecteerd. “Caroline zegt dat je nu weer gezond bent.”
“Helemaal. Je ziet er verschrikkelijk uit, Dikzak.”
“Komt door mijn nieuwe baan; dank zij je broer. Als hij zich niet in de nesten had gewerkt, zat ik nu nog lekker te dutten op Landbouw en Visserij.”
“Ja, het spijt me dat je je baan kwijt bent, Nick,” zei Dodo.
We liepen naar de schitterende kamer. Nick zei: “Had ik maar geen dossier van de MI5 mee moeten nemen naar de club.”
“Nee, beste kerel, jouw stommiteit was dat je dat ding daar liet slingeren zodat Ian Hislop het vond.”
Iedereen begon vrolijk te lachen, en zo kwamen we aan in de eetkamer.
“Dodo!” riepen vier chic geklede personen meteen. Ze verdrongen elkaar om haar te omhelzen. Nick stond er maar wat pruilend bij. Toen Dodo weer uit het gedrang te voorschijn kwam, stelde ze mij voor aan het gezelschap.
“Dit is Jaffa, we wonen met z’n tweeën in een kartonnen doos.” Opnieuw gelach. Ik schudde alle zachte handen, en werd toen door Caroline meegenomen om me op te frissen. Dodo bleef beneden om met haar vrienden de laatste nieuwtjes uit te wisselen.
Carolines kleren hingen langs de muren van twee kamers. Ze zei me dat ik op moest schieten en iets uit mocht zoeken, het maakte niet uit wat. Ondertussen liep er een bad vol met geparfumeerd schuim.
Ik koos een groen satijnen strapless avondjurk met een gesteven strokenrok en een stuk of tien petticoats, elk in een andere tint groen, zoals het Ierse landschap.
“Hoe oud ben je?” vroeg Caroline toen ik me gewassen en verkleed had, en bezig was mijn haar te borstelen.
“Ik word morgen veertig,” antwoordde ik.
“Echt? Verdomme!”
Ik legde de borstel terug op de overvolle toilettafel, waar een gedegen kennis van het Frans nodig was om alle opschriften op de potjes en de parfumflesjes te kunnen lezen.
“Neem maar, Jaffa. Het zijn allemaal belastingvrije luchtjes. Niet erg romantisch, hè? Mijn kerel gaat altijd, vlak voor zijn vliegtuig vertrekt, als een gek naar de belastingvrije winkel en graait daar een willekeurige fles uit het schap bij de parfumerieafdeling. Moet het vrouwtje tevreden houden, denkt hij. Neem een presentje voor d’r mee.”
Ze bestudeerde mijn gezicht zorgvuldig.
“Je gebruikt geen poespas?”
“Pardon?”
“Make-àp, geen make-àp?”
“Nee.”
“Verdomme! Wou je zeggen dat dit gewoon je eigen gezicht is?”
“Ja.”
Ze nam me mee de kamer uit, de trap af. Ze legde haar witte hand op mijn arm. “Overigens, Jaffa, vat dit niet op als kritiek, maar zeg nooit of te nimmer ‘pardon’. Alleen boerende zakenlui in de bistro’s in Birmingham zeggen ‘pardon’.”
Dodo voegde zich op de trap bij ons. Ze had, net als ik, een gedaanteverwisseling ondergaan. Haar haar was strak achterovergekamd en opgestoken. Haar jurk was van fluweel en had een laag uitgesneden rug. Haar nek was schoon. Caroline was het niet met haar keuze eens.
“Alweer zwart, Dodo?”
“O, ik zou geen kleur kunnen dragen, Caroline. Daarvoor ben ik lang niet gelukkig genoeg.”
“Je zou zo langzamerhand over Geoffheen moeten zijn, Do. Hij ligt nu al drie jaar in zijn kist te rotten.”
Dodo zei tegen mij: “Morgen gaan we Geoff opzoeken. Het is toch zondag…? Ja, we gaan Geoff bloemen brengen.”
“Morgen haal ik mijn broer af van het vliegtuig,” zei ik.
“Tijd genoeg voor beide.” Dodo gaf me een kneepje in mijn hand voor we de eetkamer binnengingen.
Tijdens het diner liet het gezelschap Dodo leuke anekdotes vertellen over de Kartonnen Stad. Er was nauwelijks een woord waar van wat ze zei. Ik kon er niet om lachen. De Kartonnen Stad is niet grappig. Hij bestaat echt.
De bekende politicus stelde Dodo de vraag die ik haar al had willen stellen vanaf het moment dat ik haar had leren kennen.
“Waarom ik in de Kartonnen Stad woon, en niet hier? Nou, even denken, hoor.”
Ze zweeg een tijdje, en zei toen: “Ik zou gewoon niet in dit huis kunnen wonen; Caroline draagt rubberhandschoenen als ze haar achterwerk afveegt, of niet soms, Caroline?”
“Ik begrijp niet…” Caroline perste haar lippen op elkaar.
Dodo vervolgde: “Trouwens, officieel ben ik nog steeds getikt; ik word gezocht door de politie.”
Nick zei: “Ze brengt ons allemaal in opspraak door haar aanwezigheid, met name jou, Dikzak. Als de pers…”
Dikzak leunde voorover; zijn ene elleboog zette hij precies op een schijfje kiwi dat was achtergebleven op een achthoekig bord, maar niemand maakte hem daarop attent. Hij was te belangrijk.
“Waarom word je gezocht door de politie, Dodo?”
“Omdat ik een moordenaar ben.”
Een gemeenschappelijke zucht van ontzetting deed de kaarsen bijna uitgaan.
“Ik heb Geoff vermoord.”
“Stel je niet aan, Dodo. De dood van Geoff was een ongeluk volgens de lijkschouwer…God, wat moetje met zo’n zus?”
Nick keek de tafel rond voor bijval, maar iedereen keek naar Dodo, hopend op nog meer onthullingen. Caroline zei op zeurderige toon: “Die verrekte kat heeft Geoff vermoord. Die kat bleef leven opdat Geoff zou sterven.” Dodo nipte van haar champagne en zei: “Ja, ik had inderdaad de kat moeten vermoorden. Ik heb het verkeerde besluit genomen.”
Hierna ontspande iedereen zich, behalve ikzelf. Ik had nog steeds grote moeite om het bestek uit elkaar te houden. En dan de artisjokken, en de vingerkommen. En de grapjes. En de verwijzingen. Ik had het vreselijk benauwd omdat ik zo dicht naast die bekende politicus zat. Toch ving ik ook interessante dingen op. Het was bijzonder verhelderend. Schandalen met een grote S. Volgens mijn tafelgenoten waren alle bisschoppen en hoofdcommissarissen malloten; een lid van de koninklijke familie snoof cocaïne; rechters waren ‘seniele ouwe kerels’; de hoge pieten bij de marine, het leger en de luchtmacht waren respectievelijk ‘een kruiperige huichelaar’, ‘kinds’ en ‘psychopathisch’; en de minnares van Dikzak zat in Los Angeles om het vet uit haar dijen en knieën te laten zuigen zodat ze de nieuwe korte rokken kon dragen.
Tijdens de koffie zei een van de gasten, Amanda: “Dikkie, wanneer worden jij en je vriendjes nou eens verstandig wat de werklozen betreft?”
Ik ademde wat rustiger.
“Jullie verwennen ze, lieverd, door zoveel geld in hun gore handjes te stoppen. Geen wonder dat ze niet willen werken. Geef ze eens ongelijk.”
“Gelul!” Het was Dodo.
“Nee, geen gelul, Dodo,” zei Amanda glimlachend. “Je hoeft er de advertentierubriek in The Times maar op na te slaan. Er is meer dan genoeg werk voor mensen die willen. Zo is het toch, Dikzak?”
Dikzak hief met tegenzin zijn bekende hoofd op. Hij keek Amanda niet rechtstreeks aan toen hij zei: “Je hebt voor een groot deel gelijk natuurlijk, hoewel…”
“Zie je wel, Dodo. De minister is het met me eens.”
Caroline sloop om de tafel heen om met haar polaroid camera foto’s te maken van haar verjaardagsgasten. Dikzak trok mijn hoofd dicht bij het zijne en vleide terloops zijn hand over mijn blote schouder. Zijn middelvinger was een centimeter verwijderd van de ronding van mijn linkerborst. Toen de flits afging opende hij zijn mond om een joviale indruk te maken; hij was er duidelijk aan gewend om gefotografeerd te worden en had een goed gevoel voor timing ontwikkeld.
Om twaalf uur kondigde Caroline het einde van haar eigen, en het begin van mijn verjaardag aan.
Lang zal Jaffa leven,
Lang zal Jaffa leven,
Lang zal Jaffa leven in de gloria,
In de gloria, in de glo-ri-jaa.
Dodo viel in slaap met haar hoofd op tafel, en iedereen zei: “God, is het al zo laat? We moeten echt weg.” Maar niemand ging, iedereen bleef zitten praten.
AMANDA:
Je kunt zeggen wat je wilt over Hitler, maar hij was niet dom. Hij wist prioriteiten te stellen.
CAROLINE:
Is het jullie opgevallen dat er geen enkele jood aan tafel zit? Is dat niet fantastisch?
Gelach
DIKZAK:
Nee maar, we gedragen ons wel geweldig Derde Rijks.
Daverend gelach
ANNA [journaliste]:
Ik begin genoeg te krijgen van al die zwarten in Harrods – of ze daar nou iets kopen of verkopen.
Instemmende geluiden
DODO:
Ik kan in dit huis niet wonen omdat ik communist ben. Het is mijn grootste wens om jullie weerzinwekkende koppen nog eens op palen rondgedragen te zien…waar zullen we ze ronddragen, Jaffa? IK: Op Westminster Bridge.
Stilte
♦
Caroline zei: “OK Dodo, ik dacht dat je ons een paar uur zou kunnen vermaken, maar je wordt nu vervelend. Ik zal de auto laten voorrijden. Naar de Kartonnen Stad, toch? Het is mogelijk dat je de chauffeur uit moet leggen hoe hij moet rijden.”
We gingen naar boven om ons te verkleden, maar Caroline kwam ons achterna en zei tegen me: “Houd die groene jurk maar, stomme boerin. Je dacht toch niet dat ik hem nog wil dragen nu jouw vieze, zwetende proletarische lichaam erin heeft gezeten?” Dodo greep Carolines vingers en duwde ze achterover. Caroline gilde als een schoolmeisje. Nick kwam met twee treden tegelijk de trap op stormen. Hij ging naar de vrouwen toe en trok ze uit elkaar. Zijn gezicht was afschuwelijk vertrokken. Zijn accent klonk meer overdreven dan normaal toen hij zei: “Mijn huis uit, smerige communèst! Laat ik je hier nooit, nooit meer zien!”
De andere gasten dromden samen op de overloop en scheidden broer en zus, maar niet voordat Dodo Nicks gezicht had toegetakeld. Dergelijke scènes zijn dagelijks te zien en te horen in Grey Paths Estate, met dit kleine verschil dat de krijsende, vechtende en bloedende mensen hier geld, macht en status bezaten – en wisten dat ze niet gearresteerd zouden worden wegens ordeverstoring in Flood Street. Zelfs al zat er een politieman in de keuken.
♦
Beladen met pakketten en koffers verlieten we het huis. Dodo had al haar eigen kleren meegenomen en nog het een en ander van Caroline. We propten alles in de kofferbak van de grote zwarte wagen, stapten in en nestelden ons op de achterbank. De auto reed weg.
“Chauffeur, wilt u het binnenlicht aandoen? Jaffa, kijk eens wat ik heb meegepikt van de eettafel.” Dodo liet me de polaroid foto zien van mijzelf – half naakt, leek het – en de bekende politicus die er absoluut zedeloos uitzag, met zijn hand schijnbaar stevig op mijn linkerborst.
“Waar gaan we heen, mevrouw?” vroeg de chauffeur.
“De Ritz.”
“Goed, mevrouw.”
Dodo had duizend pond gestolen uit de sokkenla van haar broer. Ze rechtvaardigde dit door te zeggen dat haar broer door en door corrupt was en dat bovendien de helft van het huis in Flood Street van haar was; maar dat Nick het pas wilde verkopen wanneer de Arabische oliesjeiks hun oog lieten vallen op dat deel van Londen. Dat klonk me allemaal heel redelijk in de oren.
De portiers van de Ritz waren erg behulpzaam bij het dragen van onze onhandelbare bagage en binnen een half-uur konden we op onderzoek uit in onze suite.
Een laconieke Italiaanse kelner bracht ons champagne en warme toast met boter, en zei dat we mooi waren. Tien minuten later kwam hij terug met een mand Noorse veldbloemen.
“Er is iemand doodgegaan; zonde om weg te gooien.”
In bad vroeg ik Dodo of ze werkelijk communist was. Ze stapte uit het schuim en rommelde in haar bagage om met een pasje terug te komen in de badkamer (een van de badkamers). Ze was dus echt lid van de partij.
We konden kiezen uit vier bedden. We kozen er ieder één en kropen er meteen in. In de soezerige minuten voor mijn ogen dichtvielen, vertelde ik Dodo dat ik Coventry Dakin heette en Gerald Fox had vermoord.
“Ik weet het,” zei Dodo. “Je gezicht prijkte afgelopen zaterdag in alle kranten. Ook al lijk je nu helemaal niet op je foto in de kranten, toch had ik het door. Slim van me, hè?”
De volgende ochtend voelde Dodo zich schuldig over het verblijf in de Ritz en gaf ze de kelner die onze ontbijtwagen en kranten kwam brengen een veel te grote fooi. Ik voelde me totaal niet schuldig; ik vond alles prachtig. De dikke badjassen, de zeep, het versgeperste sinaasappelsap, de warme croissants, de bacon, het vergulde meubilair, de roze muren, de driedubbele beglazing, het warme water en het nevelige uitzicht op het park (Hyde Park volgens Dodo).
Nick belde voordat we het eten op hadden.
“Verrekte kleine dief.”
“Verrekte grote dief.”
“Ik wil mijn geld terug en Caroline haar Diors. Ik geef je tot twaalf uur vanmiddag de tijd, daarna bel ik de politie en het gekkenhuis.”
Om vijf voor twaalf vertrokken we uit de Ritz. We namen een taxi naar de Kartonnen Stad en stouwden alle bagage in ons vrieskistdooshuis. We dwongen James Spittlehouse om onze eigendommen te bewaken.
“Als je ons huis ook maar één ogenblik uit het oog verliest, zullen wij dat maagdelijke, roze slurfje van jou wel eens even ontbloten,” zei Dodo.
Gemeen, maar effectief. We lieten hem achter terwijl hij de resten van ons ontbijt uit de Ritz opat. Hij had een punt van een roze linnen servet bij de kraag van zijn vettige, dichtgeknoopte overjas ingestopt. Croissant-kruimels vielen op zijn borst. Hij vroeg ons hoe laat we terug zouden zijn. We zeiden dat we het niet wisten.
We waren druk bezette vrouwen. We hadden dingen te doen. Een graf bezoeken en iemand van het vliegtuig halen.