32

Horsefield, de brave politieman

Sly had de politiechauffeur bevel gegeven om op de vluchtstrook van de snelweg te stoppen. Ze waren net twintig kilometer voorbij Northampton. Terwijl ze om de auto heen liepen om van plaats te wisselen, liet hij de jonge politieman precies weten hoe hij over hem dacht.

“Wat ben jij nou, een mietje? Wat is dit voor een onzin om met een slakkegangetje van 140km per uur te rijden? Ik heb haast, jongen. Dit is een moordzaak.”

“Er is veel verkeer op de weg, meneer,” zei de jongeman, terwijl hij naar de vrachtwagens keek die onafgebroken langs denderden.

“Ik zal jou wel eens laten zien hoe je dit verkeer aan moet pakken, verdomme,” snauwde Sly. “Ga achterin zitten.”

Brigadier Horsefield zat op de achterbank van de politieauto. Hij had van tevoren geweten dat dit zou gebeuren. Zoiets overkwam hem altijd. Maar hij had meer angst voor inspecteur Sly dan voor een dodelijk ongeluk op de snelweg, dus prevelde hij zachtjes een gebed tot Onze-Lieve-Vrouw, zette zich schrap en deed zijn ogen dicht. Sly maakte een inhaalmanoeuvre vlak voor een zware vrachtwagen, die gedwongen werd tot een noodstop. Vervolgens haalde hij (aan de verkeerde kant) een bestelbusje in dat vol zat met leden van een fanfarekorps, en zwenkte wild naar de inhaalstrook, waar hij met loeiende sirene bleef rijden en alle auto’s voor hem aan de kant drukte. Af en toe wees de snelheidsmeter 190 aan.

Niemand in de auto zei iets. Horsefield wenste nu dat hij zijn testament had gemaakt, zoals zijn vrouw vaak had voorgesteld. Horsefield was een brave borst. Hij geloofde in de wet en in gerechtigheid, maar niet per se in die volgorde. Hij had een academische titel en een beschaafd accent, en had, ondanks deze handicaps, vrienden gemaakt en had zelfs enige invloed binnen het politieapparaat. Horsefield was heimelijk en oprecht gelovig, ‘s Avonds in de badkamer zei hij zijn gebeden, geknield op de mat en zijn handen gevouwen als een kind.