1
Gisteren heb ik een man vermoord
Er zijn twee dingen die u meteen van mij moet weten: het eerste is dat ik er knap uitzie, en het tweede is dat ik gisteren een man heb vermoord, Gerald Fox. Geen van beide was opzet. Mijn ouders zijn niet knap. Mijn vader ziet eruit als een tennisbal, kaal en rond, en mijn moeder heeft erg veel weg van een broodmes, smal en hoekig, met een vlijmscherpe tong. Ik heb ze nooit gemogen en ik verdenk hen ervan dat ze mij ook niet mogen.
En voor Gerald Fox heb ik te weinig liefde of haat gevoeld om hem te willen vermoorden.
Maar ik houd wel van mijn broer Sidney, en ik denk dat hij van mij houdt. We lachen samen om Tennisbal en Broodmes. Sidney is getrouwd met een sombere vrouw, Ruth. Ruth zucht voor ze iets zegt, en als ze uitgesproken is, zucht ze opnieuw. Zuchten zijn haar aanhalingstekens. Sidney is stapelgek op haar: hij vindt haar melancholie bijzonder erotisch. Ze hebben geen kinderen en ze willen er ook geen. Ruth zegt dat ze de wereld te bedreigend vindt, en Sidney wil bange Ruth helemaal voor zich alleen. Ze vrijen zeven keer per week – als het warm is vaker – en als ze naar het buitenland gaan komen ze nauwelijks hun hotelkamer uit. Sidney vertelt me bijna alles over zijn huwelijk, hoewel hij verrassend terughoudend is als het over geld gaat. “Nee, nee,” zegt hij, en mijdt angstvallig het onderwerp financiën.
Hij is sales manager in een zaak voor elektrische apparatuur in onze geboortestad. Hij is een kei in het verkopen van camera’s, CD-spelers en draagbare kleurentelevisies aan mensen die het niet kunnen betalen. Sidney doet goede zaken omdat hij, net als ik, knap is. Hij heeft een onweerstaanbare glimlach. De klanten raken gehypnotiseerd door het diepe bruin van zijn ogen en zijn weelderige lange wimpers. Als ze de afbetalingsregeling ondertekenen, bewonderen ze zijn handen. Het kan ze niets schelen dat het apparaat dat ze zojuist hebben gekocht en meteen mee willen nemen, pas over twee weken kan worden geleverd. Ze hebben al hun aandacht nodig om te luisteren naar zijn charmante stem die af en toe vertederend hapert of overslaat. Ze verlaten de winkel als verdoofd. Eens liep een vrouw achterwaarts de winkel uit, al zwaaiend naar Sidney, en belandde zo, achterstevoren, op een motor die haar vijftien meter vervoerde alvorens haar in de goot te deponeren. Alle mensen in de winkel renden naar buiten om haar te helpen, maar Sidney bleef binnen om de kas te bewaken.
Sidney is erg harteloos. Hij heeft zelf nooit tegenslagen ondervonden en raakt geïrriteerd door het leed van anderen. Hij weigert naar het journaal te kijken ‘want je wordt toch maar doodgegooid met beelden van die stomme hongerlijers’. Ik heb hem ooit eens gevraagd wat hij van het leven verwachtte. “Niets,” zei hij, “ik heb alles al.” Hij was toen tweeëndertig. Ik zei: “Maar wat moet je dan tot je doodgaat?” Hij lachte en zei: “Meer geld verdienen en meer dingen kopen.” Mijn broer is overdreven pragmatisch. Hij weet niet dat ik gisteren een man heb vermoord. Hij is op vakantie in een villa in de Algarve en wil de telefoon niet opnemen.
Sidney is volgens mij de enige op de hele wereld die ik ken die niet geschokt zal zijn dat ik door de politie gezocht word. Eigenlijk ben ik blij dat hij geen principes heeft; mensen zonder principes zijn een grote steun in moeilijke tijden.
Ik heb een ongebruikelijke voornaam: Coventry. Mijn vader was net in Coventry op de dag dat ik werd geboren. Hij leverde een lading zand af voor een plek die was gebombardeerd. “Godzijdank moest hij toen niet naar Giggleswick,” zei mijn moeder vroeger minstens drie keer per week. Dit is tot nu toe haar meest geslaagde poging tot een grap.
Sidney is ook naar een stad vernoemd: mijn vader zag in een tijdschrift een foto van de Harbour Bridge in Sydney en was op slag verliefd. Hij wist hoe zwaar de brug was, hoe lang, en hoe vaak hij werd geverfd.
Toen ik ouder werd verbaasde ik me over deze bizarre keuzes. Met de koele blik van een puber zag ik dat mijn vader een oersaaie man was zonder een greintje fantasie.
Uiteraard hebben Sidney en ik altijd een hekel gehad aan onze naam. Ik wilde dolgraag een anonieme Pat, Susan of Ann zijn en Sidney had Steve willen heten. Maar goed, eigenlijk had iedere man die ik ken wel Steve willen heten.
Zo zit het dus. Mijn gezicht, lichaam en naam zijn bijzonder, maar helaas ben ik verder een doodgewone vrouw zonder noemenswaardige talenten, invloedrijke relaties of indrukwekkende diploma’s, en zonder inkomen. Gisteren had ik een man en twee opgroeiende kinderen. Vandaag ben ik alleen, op de vlucht en zit ik in Londen, zonder mijn handtas.