2

Een avondje uit met de buren

Ze zaten in de pub, Coventry Dakin en haar vrienden. Het was maandagavond. Coventry vond er niets aan. Derek, haar man, was kwaad op haar geweest voor ze van huis ging. Hij zou naar de Algemene Jaarvergadering van de Schildpaddenvereniging gaan en vond dat Coventry thuis moest blijven bij de kinderen.

“Maar Derek, ze zijn zestien en zeventien, oud genoeg om op zichzelf te passen,” zei Coventry fluisterend.

“En als er nou een of andere gewelddadige bende besluit om in te breken en John te mishandelen en Mary te verkrachten?” siste Derek. Geen van beiden was voorstander van ruzies in het bijzijn van de kinderen, dus stonden ze in het schildpaddenschuurtje in de achtertuin. Buiten was het donker. Derek had tijdens zijn laatste woorden een krop sla gepakt en trok voorzichtig blaadjes van de krop om ze aan zijn dierbare schildpadden te voeren. Coventry kon hun schilden tegen elkaar horen klikken terwijl ze zich naar Dereks hand haastten.

“Maar er zijn helemaal geen gewelddadige bendes in deze buurt, Derek,” zei ze.

“Die bendes hebben auto’s, Coventry. Ze komen uit de binnenstad en hebben het gemunt op dure huizen in de voorsteden.”

“Maar dit is een wijk met huurhuizen, Derek.”

“Maar wij zijn toch bezig ons huis te kopen?”

“Hoe kan zo’n bende dat nou zien vanuit de auto?”

“Nou, door de eikehouten ramen en deuren die ik erin heb gezet, natuurlijk. Maar als je John en Mary alleen en weerloos wilt achterlaten, dan ga je je gang. Ga maar naar de pub met die ordinaire vrienden van je.”

Coventry verdedigde haar vrienden niet tegen deze beschuldiging omdat ze inderdaad ordinair waren.

“Ik vind het toch al geen leuk idee dat jij in pubs rondhangt,” zei hij pruilend. Coventry kon zijn onderlip nog net onderscheiden in het donker.

“Nou, denk er dan niet aan. Concentreer je op je slijmerige schildpadden.” Ze schreeuwde bijna.

“Schildpadden zijn niet slijmerig, en dat zou je weten als je er eens eentje aan durfde te raken.”

Er viel een lange stilte tussen man en vrouw die slechts werd verbroken door het verrassend luide geschrans van de schildpadden. Om iets te doen te hebben las Coventry de namen van de dieren, die Derek secuur met lichtgevende verf op hun schild had geschreven: ‘Ruth’, ‘Naomi’, ‘Jacob’ en ‘Job’.

“Is het geen tijd voor hun winterslaap?” vroeg ze aan haar man.

Dat was een teer punt. Het had al een paar keer gevroren maar Derek bleef de kwaaie dag uitstellen, want hij miste ze altijd zo tijdens de lange wintermaanden.

“Laat mij nou maar uitmaken wanneer ze het best aan hun winterslaap kunnen beginnen, goed?” zei Derek. Maar hij dacht bij zichzelf: Morgen wat stro meenemen als ik van mijn werk kom.

Derek maakte zich zorgen. Door een opeenvolging van slechte zomers hadden zijn huisdieren geen zin meer in eten, zodat ze weinig lichaamsvet hadden en hun kans om de overwintering in dromenland te overleven, aanzienlijk verkleind was. Hij had geprobeerd ze onder dwang te voeren, maar was daarmee gestopt toen hij merkte dat ze eronder leden. Nu woog hij ze dagelijks en noteerde het gewicht van elk in een notitieboekje. Hij verweet zichzelf dat hij niet eerder had gemerkt hoe ondervoed ze waren, maar hij wist ook niet hoe hij door hun dikke schilden heen had moeten kijken. Hij had tenslotte geen röntgenogen.

“Nou, kom je nog?” Derek had de schuurdeur voor Coventry opengehouden. Ze had zich zo plat mogelijk door de smalle opening gewurmd, zodat ze hem niet aan hoefde te raken, of hij haar; ze liep over het donkere, natte gras waar de schildpadden ‘s zomers rondliepen en ging het huis binnen.

De pub waar Coventry en haar vrienden zaten, heette Astaire. Het was een pub met een thema: de filmster Fred Astaire. De ontwerper van de brouwerij had de oude naam, The Black Pig, laten overschilderen en binnen had hij de robuuste houten tafels en de gerieflijke banken verwijderd. De klanten moesten nu in elkaar gedoken hun drankjes nuttigen aan roze, verchroomde tafeltjes. Hun forse achterwerken puilden over de randen van de fragiele, roze, met draion beklede krukken. De opknapbeurt was bedoeld om er een Hollywood-achtige nachtclub uit de jaren dertig van te maken, maar aan de klantenkring viel nog steeds weinig stijlvols te ontdekken; ze haalden hun neus op voor de cocktails en bleven de voorkeur geven aan hun oude vertrouwde bier in gewone glazen.

Het personeel achter de tap had Fred Astaire-pakjes gekregen. Ze hadden de kostuums één week gedragen en waren toen, tot het uiterste getergd door de ongemakkelijke hoge hoeden, gesteven boorden en jacquets, in opstand gekomen en hadden hun eigen kleren weer aangetrokken.

Greta, honderd kilo en barjuffrouw in The Black Pig sinds ze van school was, had op de avond van de heropening ontslag genomen zodra de laatste ronde was aangekondigd.

“Ik leek wel een halve gare, met die hoge hoed,” zei ze op de stoep.

“Je hebt helemaal gelijk hoor, Greta,” zei een vaste klant, die het uitzicht op haar royale decolleté had moeten missen.

Het duurde ruim vijf minuten voor Derek Ruth, Naomi, Jacob en Job verzorgd had en toen nog eens een paar minuten voor hij de ramen en de schuurdeur vergrendeld en met een hangslot afgesloten had. Schildpadden zijn zeldzame en waardevolle dieren geworden en schildpaddenroof is tegenwoordig al lang geen onbekend verschijnsel meer. Derek nam dus geen enkel risico. Hij wist niet wat hij zou moeten beginnen als zijn vier dieren gestolen zouden worden. Afgezien van het feit dat hij van ze hield, kon hij geen nieuwe betalen. Toen hij het huis binnenkwam, ontdekte hij dat Coventry hem niet had gehoorzaamd en naar de pub was gegaan.

“Ik moet weg, sorry hoor, maar vanavond is de Algemene Jaarvergadering,” legde hij zijn ongeïnteresseerde kinderen uit. “Kunnen jullie je redden?”

“Tuurlijk,” zeiden ze.

Toen de eikehouten deur achter Derek was dichtgeslagen, trokken de kinderen een fles vlierbessenwijn van hun vader open en gingen elk met een glas in de hand voor de buis zitten om een softporno-video te zien, getiteld Weerzinwekkende Lichamen.

Coventry voelde zich slecht op haar gemak vanwege de ruzie met Derek. Tot overmaat van ramp was het gesprek stilgevallen. Om de stilte op te vullen flapte ze er zomaar iets uit. “Hoe oud was Jezus toen hij doodging?” vroeg ze.

“Godnogantoe!” zei Greta voor de zoveelste keer die dag. “Ik kom hier voor m’n plezier, niet om een of andere religieuze discussie te voeren!” Coventry bloosde, en deed toen vreselijk haar best om niet te blozen. Ze had die dag gelezen dat je je lichaam volledig onder controle kon krijgen door positief te denken.

“Hij is niet doodgegaan, hij is vermoord,” zei Maureen, die mager was en op details lette.

“Hij was drieëndertig,” zei Greta op vijandige, waarschuwende toon. Ze sloot haar tasje met een besliste klik.

Coventry keek naar Greta en vond haar bazig. Ze stelde zich haar dikke, papperige lijf voor in skinhead-kleding in plaats van de polyester japonnen die ze altijd droeg en het beeld deed haar grijnzen. Een behaarde man met bakkebaarden, die met zijn rug tegen de tap leunde, grijnsde terug, zodat Coventry snel de andere kant uit keek en deed of ze iets in haar tasje zocht.

Maureen lachte en zei: “Hé, ik geloof dat Cov sjans heeft. Die kerel in die overall lachte net naar haar.”

Greta stak een sigaret op en zei door een wolk vieze rook: “Dat is Norman Parker. Hij is verslaafd aan gokken en heeft de ergste stinkvoeten van alle mannen die ik ken. Blijf bij hem uit de buurt, Cov.”

De drie vrouwen keken naar de voeten van Norman Parker, die verstopt zaten in werkschoenen. Toen hij hun blik zag riep Norman: “Je kent me niet terug als ik me gedoucht en verkleed heb. Dan mocht elke vent willen dat ie in mijn schoenen stond.”

Meneer Patel, de eigenaar, keek op van de magnetron waar geheimzinnige stralen Normans avondeten aan het verwarmen waren. Hij hield niet van luide stemmen in zijn pub. Zijn ervaring was dat stemverheffingen een voorbode waren van ruzies waar hij de politie bij moest halen, voordat hij zich met de kas in de opslagruimte kon verschansen.

Gerald Fox stormde de bar binnen en keek gewichtig om zich heen, alsof hij het uitbreken van de oorlog kwam aankondigen. “Flikker ‘s een saucijzebroodje in de oven, Abdul,” riep hij. Inwendig verwenste Patel hem. Hij had er een hekel aan Abdul genoemd te worden. Kon die man zijn echte naam niet fatsoenlijk leren uitspreken? Was Parvez soms te moeilijk voor zijn onderontwikkelde tong?

“Anders nog iets, meneer Fox?” informeerde Patel.

“Nou, Abdul, een nachtje met je vrouw lijkt me wel wat. Ik hoor dat ze nogal thuis is op het matras.” Gerald lachte lang en hard en Norman Parker wilde niet voor hem onderdoen.

Maar Patel lachte niet. Toen ze opgehouden waren met lachen zei hij: “U heeft het niet helemaal goed begrepen, meneer Fox. U moet hebben gehoord dat mijn vrouw uit Madras komt, wat inderdaad het geval is. Ze is geboren in Madras, dat ligt in India.”

De wekker van de magnetron ging af en Patel liep erheen. Coventry lachte en applaudisseerde en zij en Patel wisselden een glimlach. Gerald keek over zijn schouder en riep: “Als dat de bommen van Coventry niet zijn!” Weer lachte Norman met Gerald mee. Zijn mond ging open en dicht, waarbij halfvermalen etensresten te zien waren. Gerald draaide zich om en bestelde een pilsje.

Maureen zei: “Zullen we ergens anders gaan zitten?”

Greta zei: “Nee, waarom zouden we? Wij waren hier toch het eerst?” En tegen Gerald: “Als ik zo’n mond had als jij zou ik me opgeven voor het graven van de Kanaaltunnel.”

Norman Parker, gedwee als altijd, lachte. Gerald draaide zich om, nam een flinke slok bier en zei dreigend: “Zo zo, Greta.”

Coventry bloosde nog steeds tot in de wortels van haar blonde haar door de toespeling van Gerald Fox op haar borsten. Ze kruiste haar armen beschermend voor haar boezem, zoals ze al duizenden keren had gedaan sinds de eerste schooljongen er zevenentwintig jaar geleden een opmerking over had gemaakt.

Norman en Gerald zaten aan de bar sterke verhalen te vertellen en op te scheppen over het geld dat ze verdiend hadden, over hun enorme spierkracht en over de vrouwen die ze versierd hadden. Gerald vertelde Norman de vreselijke leugen dat Coventry al meer dan een jaar zijn vriendin was. Hij vervolgde: “Ik zie haar maandags, woensdags en zaterdags, maar de rest van de week moeten we doen alsof we mekaar niet mogen.”

Norman zei: “Nou, dan heeft ze me er mooi in laten tuinen. Ik dacht eerlijk gezegd dat ze een gloeiende hekel aan je had.”

Gerald ging zachter praten. “Ze is gek op me, zeurt me altijd aan mijn kop dat ik m’n vrouw moet verlaten, maar woensdag zeg ik nog tegen d’r, ik zeg: ‘Coventry, vraag me niet m’n kinderen in de steek te laten, dat zou m’n dood zijn’.”

Norman Parker knikte begrijpend. Hij had zijn kinderen twee jaar geleden in de steek gelaten en nu had hij er, sentimenteel geworden door de drank, kortstondig spijt van.

“Ik woon tegenover haar,” zei Gerald. “Dat is erg handig…scheelt benzine.”

Norman zag de voordelen hiervan; hij had altijd avontuurtjes met meisjes die ver weg woonden. De hoedenplank van zijn auto lag continu vol met de cadeautjes die hij altijd bij benzinestations kreeg.

Greta stond op van het tafeltje en liep naar de bar. Ze keek toe hoe Patel het cellofaan van een saucijzebroodje verwijderde en het bruinige geval op een kartonnen bakje legde zodat Gerald het kon verorberen. Ze wilde iets gaan zeggen, ze wist niet wat of tegen wie, maar ze zou de gespannen sfeer die tussen deze mannen en vrouwen heerste uitbuiten om een klein drama te veroorzaken. Ze kon niet leven zonder scènes, die waren haar zuurstof. Als ze die niet had bleef er niets van haar over, dan werd ze bleek en lusteloos. Ze was een harde tante die behoefte had aan harde actie. Ze had het gevoel dat ze een diva was die in La Traviata hoorde te schitteren, maar voor altijd gedoemd leek voor het achtergrondkoor van De Gondeliers. Ze koos Norman Parker als slachtoffer.

“Ik heb gehoord dat je ex-vrouw zich prima redt in haar eentje,” zei ze. “Assistent-bedrijfsleidster bij de supermarkt, hè?”

Normans gezicht kreeg een harde uitdrukking, zijn tenen kromden zich in zijn werkschoenen. “Ze moeten wel heel erg omhoog zitten als ze haar promotie geven,” antwoordde hij nors. Hij deed extra lang over zijn laatste slok bier om langer na te kunnen denken, maar er schoot hem niets te binnen. Gerald kwam hem te hulp.

“Iedereen weet hoe je vrouw promotie heeft gemaakt,” zei hij.

“Hoe dan?” vroeg Norman, die er werkelijk geen idee van had.

“Op d’r rug natuurlijk,” zei Gerald opbeurend, en keek hem aan, maar Norman wendde zijn blik af.

Greta bestelde twee wodka-jus voor zichzelf en Maureen, en een glas port voor Coventry. Patel was druk bezig en deed zijn best om niet op te vallen. Hij dacht bij zichzelf: Ik zou iemand die mijn vrouw zo beledigde, al was het mijn ex-vrouw, vermoorden. Ik zou hem in stukjes hakken en hem aan de grote goudvissen voeren in de vijver in het restaurant van mijn zwager.

Norman draaide zich met een akelige uitdrukking op zijn gezicht om en zei: “Hoe weet jij dat?”

Gerald lachte cynisch en zei: “Norman, dat weet toch iedereen. Ze staat niet voor niets bekend als de ‘Grand Canyon’.”

Normans geografische kennis was beperkt, maar hij vermoedde een vreselijke belediging en haalde uit naar Geralds bovenarm.

Patel was al bezig het alarmnummer te draaien. Coventry stond op om weg te gaan, maar Greta trok haar weer naar beneden en zei: “Drink je port op. Het groeit niet aan de bomen, hoor.”

Coventry leunde achterover en dacht: Maar de druiven eigenlijk wel. Maureen, die van worstelen hield, moedigde Norman luidkeels aan. Hij was bezig Geralds schouders te bewerken met zijn vuisten. Gerald probeerde de gekrenkte Norman milder te stemmen (en kleerscheuren te voorkomen) door te zeggen: “Grapje, Norman, grapje.” Maar Normans vuist raakte hem hard en dat maakte verstandig praten lastig. Gerald was dus wel verplicht om terug te slaan. De beide mannen waren wat gewicht en lichaamsbouw betrof aan elkaar gewaagd en ze waren nog steeds aan het vechten toen tweejonge agenten met jeugdpuistjes de pub binnenkwamen, hun helm als een rugbybal onder de arm geklemd.

Greta leunde achterover, gelukkig en tevreden. Er was geen bloed gevloeid, maar de kans op een arrestatie was groot, wat kon uitmonden in een rechtszaak, met haarzelf in de hoofdrol als getuige. Ze zou haar zwart-witte pied-de-poule pakje aandoen. Dat zou leuk afsteken tegen de donkere lambrizering van de rechtszaal.

De agent met de meeste pukkels stelde zich tussen Gerald en Norman op, die allebei blij waren dat een hogere autoriteit tussenbeide was gekomen. Zo werd hun de verantwoordelijkheid ontnomen om het gevecht zelf te moeten beëindigen. Opnieuw stond Coventry op om te vertrekken, maar de agent met de minste pukkels zei: “Mevrouw, u blijft zitten tot deze zaak geregeld is.”

Coventry protesteerde: “Maar ik heb niets met hen te maken.”

Norman riep: “O ja zeker wel, achterbaks wijf…je hebt een verhouding met Gerald Fox, al een jaar lang.”

Ze zijn nog niet genoemd, omdat ze tot nu toe niet belangrijk waren, maar er zaten die avond meer mensen in de Astaire en iedereen kon Normans beschuldiging duidelijk horen. Dertig procent had zelf al genoeg problemen en pikte het nieuwtje niet op. Zeventig procent pikte het wel op, en vertelde het bovendien gretig door. Zo werd overal in de wijk bekend dat Coventry Dakin en Gerald Fox een verhouding hadden en herrie hadden geschopt in de Astaire; verschrikkelijk toch, zij had nog wel twee kinderen en een fatsoenlijke man en hij vier schatten van dochters en een vrouw die last van d’r zenuwen had en niet tegen griezelfilms kon.

Greta verliet teleurgesteld de pub. Patel wilde geen klacht indienen, omdat hij geen publiciteit wenste. De jonge agenten namen Norman en Gerald apart en lazen hun ongeïnteresseerd de les. Ze gebruikten obscene taal om te laten merken dat ze wel van wanten wisten en gingen er toen vandoor, nadat ze het gratis saucijzebroodje van Patel hadden afgeslagen. In de politiewagen bespraken ze Coventry Dakin en besloten dat Gerald Fox een bofkont was. Doordat ze erg veel overuren moesten maken, had geen van beiden ervaring met vrouwen. Ze keken dan ook reikhalzend uit naar de dag dat ze zouden worden overgeplaatst naar Zedenmisdrijven.