13

Calcutta

Honger betekent een leeg gevoel in je maag, maar het ergste van honger is het gevoel van paniek in je hoofd. Ik begin wanhopig te worden, het idee om eten te stelen wordt steeds minder onaanvaardbaar. Ik begin sluw te worden…ik ben een vos; mijn ogen vernauwen zich tot spleetjes en zijn gefixeerd op een tros bananen in een avondwinkel, vlak naast de ingang. De winkelier, een mooie Aziatische jongen, leest een Indiase krant. Hij ziet er vriendelijk uit; ik wil niet van hem stelen. Ik ga de winkel binnen en vraag om een banaan.

Mijn met roet besmeurde gezicht en handen zijn goed zichtbaar in het TL-licht. De jongen kijkt op en is meteen op zijn hoede.

“De bananen zijn vijfentwintig penny per stuk,” zegt hij en voegt eraan toe: “Grote en kleine.”

Ik zoek een banaan uit, de grootste van de tros. Ik neem hem mee naar de kassa. Hij slaat vijfentwintig penny aan en houdt zijn hand op. Ik geef hem tweeëneenhalve penny.

“Meer geld heb ik niet, ik heb vreselijke honger.”

“Het spijt me,” zegt hij en schudt zijn gladgekamde hoofd. “U bent vanavond al de derde die dat zegt.”

“Ik zal je terugbetalen,” zeg ik.

“Nee.”

“Alsjeblieft.”

“Nee. Ga weg.”

Ik haal de schil van de banaan.

Voordat ik een hap kan nemen, heeft hij hem al weggegrist. Ik gris hem terug. De banaan glipt en glibbert tussen ons heen en weer, valt tenslotte uiteen en komt op de vloer terecht tussen weggegooide kassabonnen. Hij uit zijn afgrijzen terwijl hij zijn plakkerige handen aan zijn jasschort afveegt.

“Smerig wijf,” zegt hij. “Dief.”

“Ik heb honger,” zeg ik. “Ik heb nooit eerder zo’n honger gehad.”

“Mooi, dan weet u nu wat het is,” schreeuwt hij. “Ik kom uit Calcutta. Daar heeft iedereen honger.”

Een Indiër met wit haar komt van achter aanlopen. Hij ziet eruit als iemand die aan het einde van zijn krachten is. De jongen veegt de verspilde banaan bij elkaar en gooit de resten in een afvalbak onder de toonbank.

Hij had hem achteraf net zo goed aan mij kunnen geven.