61
Toen haar collega de afdelingskamer binnenkwam, keek Rebecca Steinfurt op van haar paperassen en wreef haar slapen.
‘En, hoe is het met onze beschermelingen?’
Verpleegster Edwina Sezcinsky was nieuw op de intensive care. Het vijfentwintigjarige meisje, van wie Rebecca nog niet méér wist dan dat ze haar werk met uiterste nauwgezetheid verrichtte en na diensttijd trainde voor haar eerste marathon, pakte een flesje mineraalwater van tafel en knikte tevreden.
‘Alles is oké. Alleen mevrouw Weller is wat onrustig. Haar hartslag is hoog.’
‘Heb je met haar gepraat?’
‘Nee, ze slaapt. Ik denk dat ze droomt.’
‘Zal wel aan de pijnstillers liggen,’ zei Rebecca en ze keek naar haar collega, die zichzelf een enorm glas mineraalwater inschonk. ‘Hoeveel water drink je eigenlijk per dag?’
Edwina haalde haar schouders op. ‘Twee, drie liter of zoiets.’
Rebecca schudde haar hoofd. ‘Je lijkt wel een badgeiser…’
Ze schrokken zich een ongeluk toen een schril alarmsignaal afging. Meteen keken ze allebei op het controlebord.
‘Dat is mevrouw Weller!’ riep Rebecca en ze schoot overeind.
‘Ik bel de dokter,’ zei Edwina, zette haar glas neer en rukte de telefoon van de haak.
Rebecca haastte zich naar de kamer van Carla Weller. Volgens het alarm hadden alle vitale organen van de patiënte het opgegeven en de verpleegster bereidde zich al voor op reanimatie. Maar toen ze de deur van de kamer openrukte, zag de verpleegster iets wat ze in haar hele loopbaan nog niet had gezien.
Weliswaar had ze al vaker meegemaakt dat patiënten de verbindingen met de controle-apparaten van hun lichamen trokken, maar het verraste Rebecca toch behoorlijk dat ze ook de zijkant van het bed naar beneden klapten, opstonden en woedend in hun kamer heen en weer liepen.
‘Mijn hemel,’ bracht ze uit, ‘wat bent u van plan?’
Carla Weller leek haar helemaal niet te horen. Ze beefde over haar hele lijf. Rebecca nam haar bij de arm en leidde haar terug naar bed. ‘Waar wilde u in godsnaam heen?’
Carla Weller mompelde iets onverstaanbaars. Door de sterke pijnstiller praatte ze alsof ze dronken was. Ze herhaalde steeds weer een enkele zin. Uiteindelijk verstond de verpleegster haar.
‘Ik weet nu wie hij is.’
Rebecca liet haar voorzichtig op de rand van het bed zitten. ‘Kalm aan, mevrouw Weller. U heeft alleen gedroomd.’
‘Ja.’ Carla knikte als in slowmotion. ‘En in mijn droom heb ik hem herkend.’
‘Wie heeft u herkend?
‘De stem van Nathalie. Zíjn stem.’
‘Dat is knap van u.’ Rebecca pakte haar patiënte bij de arm en probeerde het infuus weer op de canule aan te sluiten. ‘Dan kunt u nu weer in bed…’
‘Nee!’ ging Carla ineens tekeer. Ze trok haar arm met een plotselinge ruk terug en keek de verpleegster met wijd opengesperde ogen aan. Haar gezicht glansde van het zweet. ‘Je… je begrijpt het niet! Jan is in gevaar!’
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg een stem achter Rebecca.
Met Edwina in zijn kielzog kwam dokter Mehra de kamer in gehold; hij keek verbaasd naar de patiënte en toen naar Rebecca.
‘Ze is zelf opgestaan en…’ probeerde Rebecca uit te leggen, maar Carla maakte zich met een snelle beweging los uit haar greep en legde haar hand op Rebecca’s mond.
‘Politie bellen,’ hijgde ze. ‘Gevaar!’