43
De meeste eengezinswoningen in de Schlesischen Strasse waren net na de oorlog gebouwd, toen ballingen uit Sudetenland zich in Fahlenberg vestigden. De gebouwen waren als altijd van goede kwaliteit, ondanks de haast waarmee de ‘vluchtelingenhuizen’, zoals ze in Fahlenberg nog lang bekendstonden, waren opgetrokken.
Het rijtje huizen waar Rudolf Marenburg nu langsliep, zag er ook aan de buitenkant goed onderhouden uit. Naargelang de financiële situatie van de eigenaar waren houten kozijnen vervangen door kozijnen van kunststof, voordeuren vernieuwd en buitenmuren opnieuw gepleisterd.
Een van de huisjes was rood geverfd, waardoor het behoorlijk opviel tussen de verder witte huizen. Het huis van Hieronymus Liebwerk stond er direct naast. De huizen waren dicht tegen elkaar aan gebouwd en werden maar door een smal strookje groen gescheiden. De ruimte was zo groot dat je er net twee vuilnisemmers naast elkaar kon zetten. Dat was wel praktisch in de winter, dacht Marenburg. In elk geval hoefde je niet zoveel sneeuw te ruimen.
Het huis van Liebwerk maakte niet zo’n goed onderhouden indruk als dat van zijn buren. Op het hout van de voordeur waren de sporen van ouderdom duidelijk te zien, de gevel had al lang een verfje moeten hebben en in de stenen trede bij de deur zat een grote scheur die met een betonachtige massa provisorisch was dichtgemaakt.
Marenburg bekeek het luikje in de voordeur, knikte tevreden en liep naar het huis van de buren.
Na de tweede keer aanbellen deed een oudere dame met krulspelden open.
‘Watblief?’ zei ze, terwijl ze Marenburg argwanend aankeek. Ze was duidelijk niet geïnteresseerd in een abonnement op een tijdschrift, een nieuwe stofzuiger of een gesprek over de nakende Dag des Oordeels.
‘Goedemiddag,’ zei Marenburg. ‘Ik kom vanwege de kat. Mijn vrouw heeft u gebeld.’
‘De kat?’
‘Ja, de kat van meneer Liebwerk hiernaast.’
‘O,’ zei ze, ‘daar wist ik helemaal niets van. Mijn man zal wel weer vergeten zijn om het me te zeggen. Maar ik ben blij dat er iemand voor komt. Ik had Luzi graag willen houden, maar het ging helaas niet. Mijn man is allergisch, weet u. Was u familie van meneer Liebwerk?’
‘Een neef,’ loog Marenburg, en hij ging op zijn andere been staan. ‘Kunt u me alstublieft de sleutel geven? Het is nogal koud vandaag.’
‘Ja, nou, dat weet ik niet,’ zei de buurvrouw met een onzekere blik. ‘Ik ken u helemaal niet. Hoe heette u ook alweer?’
‘O, neem me niet kwalijk. Marenburg. Rudolf Marenburg.’
Ze hield haar hoofd schuin en nam Marenburg van top tot teen op. ‘Meneer Liebwerk heeft het nooit over u gehad.’
‘Nou ja, we hadden ook niet echt wat je noemt een hechte band,’ zei Marenburg. ‘Maar ik denk dat hij blij zou zijn als hij wist dat ik voor Luzi ging zorgen. Nu hij er zelf niet meer is.’
‘O ja, wat een vreselijke toestand,’ zei de buurvrouw. ‘Ik ben er nog steeds helemaal van uit mijn doen.’
‘Ja, wij ook allemaal,’ antwoordde Marenburg met dezelfde ontsteltenis in zijn stem. ‘Echt vreselijk. Maar goed, zou ik er misschien even binnen mogen?’
De vrouw dacht nog heel even na, verdween toen in huis en kwam terug met de reservesleutel. ‘Als Luzi er niet is…’
‘Dan kom ik later nog wel terug,’ onderbrak Marenburg haar en nam de sleutel van haar aan.
‘Ze verstopt zich wel eens,’ riep de buurvrouw hem na. Marenburg beloofde dat hij overal zou zoeken en betrad even later het huis van Hieronymus Liebwerk.
Al in de gang kwam de lucht van verschaalde sigarettenrook hem tegemoet. Ze zouden hier behoorlijk moeten luchten, wilden ze een koper kunnen interesseren.
Het huis zag er vanbuiten al klein uit, maar vanbinnen was het minuscuul. Op de begane grond waren een kleine woonkamer en de keuken, op de bovenverdieping waren de slaap- en badkamer.
In de kamers heerste een pietluttige orde, maar als je goed keek, zag je op alle meubels een dun laagje stof liggen. Liebwerk leek het met schoonmaken niet zo nauw genomen te hebben.
Tot Marenburgs grote dankbaarheid was de kattenmand naast de vermolmde schrijftafel leeg. Waar de poes ook mocht wezen, hij had nu een goede reden om overal rond te kijken.
Op de avond dat hij Liebwerk in Het Spinnewiel had opgezocht, had hij meer gedronken dan hij van plan was geweest en hij kon zich nog maar vaag herinneren wat Liebwerk over het dossier gezegd had. Hij wist alleen zeker dat de archivaris had opgemerkt dat hij de stukken mee naar huis had genomen. Maar waar zou hij ze hebben gelegd?
Marenburg keek om zich heen en liep naar de schrijftafel. Het meubelstuk kwam vast van een vlooienmarkt. Of misschien was het een erfstuk. Hij probeerde de klep open te krijgen. Die was afgesloten, maar met een beetje druk van opzij lukte het hem toch. Ook hier heerste de orde van een man die vanwege zijn vak de gewoonte had om alles op een vaste plaats te bewaren. Het duurde niet lang of Marenburg vond de archiefmap die hij zocht.
Uw vriend was van mening dat er iets niet klopte in het dossier, hoorde hij Liebwerks raspende stem weer. Maar ik heb het dossier ettelijke malen gelezen, ik heb er zelfs een kopie van gemaakt en die thuis nog eens doorgenomen, maar ik kon er niets bijzonders in vinden. Laat me nu met rust!
Marenburg stak het dossier in zijn jas, deed de rits dicht en draaide zich om. Geschrokken keek hij in het gezicht van de buurvrouw, die in de deuropening stond en hem gadesloeg.
‘Wat doet u daar?’
‘Ik heb alleen even gekeken of er nog inentingspapieren voor de kat waren.’
‘Inentingspapieren?’
‘Ja, maar ze lagen er niet.’
‘Ze moeten er wel zijn,’ verzekerde de buurvrouw en ze kwam de kamer in. ‘Hij heeft Luzi zelfs een nummer in haar oor laten tatoeëren voor het geval ze zou verdwalen.’
Met gespeelde onverschilligheid keek Marenburg op zijn horloge. ‘Tja, dan ga ik maar weer. Mijn vrouw wacht met het eten. Zoals gezegd, ik kom later wel terug. De kat is niet in huis, voor zover ik kan zien.’
‘Het is toch zo gek,’ begon de buurvrouw.
‘O, wat dan?’
‘Zonet heeft er nog een heer over Luzi gebeld.’
Marenburg keek haar verbaasd aan. ‘Over de kat?’
De vrouw haalde haar schouders op. ‘Nou ja, hij zei dat hij belde vanwege meneer Liebwerk en toen zei ik: mocht u bellen over de kat, daar is al iemand voor. En toen zei hij dat hij inderdaad belde vanwege de kat.’
‘Heeft hij gezegd hoe hij heette?’
‘Nee.’ Ze schudde haar hoofd. ‘We hebben elkaar maar even gesproken. Hij zei dat hij meteen even langs zou komen om u te spreken.’
‘Met mij? Hebt u hem dan gezegd wie ik ben?’
‘Ja,’ knikte de buurvrouw, ‘en hij zei dat hij u kende.’ Marenburg kreeg een vreemd gevoel in zijn maagstreek. ‘Dat zal… dat zal mijn zwager zijn geweest,’ zei hij. ‘Mijn nichtje wil al heel lang een poesje.’
De buurvrouw begon nu een lang verhaal af te steken over het belang van huisdieren voor kleine kinderen, maar Marenburg liep langs haar heen het huis uit.
‘Ja, en uw zwager dan?’ riep de vrouw hem na.
Marenburg antwoordde dat hij nu echt geen tijd meer had om op hem te wachten. Toen maakte hij dat hij wegkwam. Hij had gevonden wat hij zocht en een instinctief gevoel zei hem dat hij die onbekende beller beter niet kon tegenkomen. Niet voor hij wist wat er met het dossier aan de hand was. Maar terwijl hij naar de bushalte liep, had hij steeds het gevoel dat er iemand naar hem keek.