57
Carla lag op een eenpersoonskamer zonder ramen. Naast haar bed, dat door een metalen frame omgeven was, piepte de controleapparatuur. Achter de infuusstandaard hing een ingelijste poster aan de muur met een lentemorgen in het bos erop. In de nuchtere ziekenhuisatmosfeer en de alomtegenwoordige geur van desinfecteermiddel kwam de rustgevende werking niet erg tot zijn recht.
Jan ging naast het bed staan. De jonge vrouw lag er voor dood bij. Haar kaalgeschoren hoofd was op een paar plekken bedekt met pleisters. Haar armen waren van de polsen tot de ellebogen in verband gewikkeld. Ze leek te slapen.
Jan streelde zachtjes met de rug van zijn hand over haar wang. Op hetzelfde ogenblik deed Carla haar ogen open, alsof ze wakker werd uit een nachtmerrie. Een moment lang scheen ze niet te weten waar ze was en keek ze in paniek om zich heen. Toen herkende ze Jan en haar blik werd meer ontspannen.
‘Jan,’ mompelde ze.
‘Het is goed,’ fluisterde Jan en hij keek haar bezorgd aan. ‘Ik ben bij je.’
‘Ik…’ Ze slikte en vertrok haar gezicht van de pijn.
‘Je moet nu niet praten,’ zei Jan, maar Carla deed al een tweede poging.
‘Ik heb… ik heb het niet gedaan. Het… was… de… demon.’ Tranen liepen over haar gezicht.
Jan rilde. De demon.
Geoh!
Carla hoestte en beet van de pijn op haar onderlip. Toen fluisterde ze weer een woord. Jan moest zich vooroverbuigen om haar te kunnen verstaan.
‘Rauh.’
Hij tilde zijn wenkbrauwen op. ‘Rauh? Is hij de demon?’
‘Zijn agenda,’ fluisterde ze. ‘Nathalies afspraken. Bij sommige stond een R.’
‘Een R,’ herhaalde Jan. ‘Weet je ook wat dat betekent?’
Als in slowmotion bewoog haar hoofd heen en weer. ‘Hij was woedend… toen ik hem ernaar vroeg.’
‘Bedoel je dat Rauh je ertoe gebracht heeft dat je je polsen doorsneed?’
Ze knikte zwak.
‘Gevaar,’ fluisterde ze heel zacht.
Op de monitor kon je zien dat haar hartslag versneld was. In Carla’s ogen stond pure angst te lezen.