17

‘Ha, de nieuwe!’

Hieronymus Liebwerk zat aan zijn bureau en kauwde op een stuk volkorenbrood. Hij grijnsde tegen Jan met tanden die geel waren van de nicotine. Er zat mosterd, leverworst en broodkruim op.

‘Ik heb iets voor u meegebracht,’ zei Jan, en hij legde een plastic tas op tafel. ‘Twee sloffen, zoals afgesproken.’

Liebwerks grijns werd nog breder. Hij gluurde in de tas en knikte tevreden.

‘De afspraak was dat ik het dossier zou opzoeken, toch? Nou, dan zijn we nu allebei ons deel van de afspraak nagekomen.’

‘Hoe bedoelt u dat?’

Liebwerk liet de sigaretten verdwijnen in een bureaula. ‘De patiënte heette Alexandra Marenburg, toch? En het jaar was 1985?’

‘Ja. Hoezo?’

‘Ik heb alle dozen van dat jaar doorgenomen, maar een Alexandra Marenburg was er niet bij.’

Verbaasd schudde Jan zijn hoofd. ‘Dat kan niet. Ze was in 1985 patiënt in de kliniek, dat weet ik zeker.’

‘Toch is er geen dossier,’ zei Liebwerk, en hij pakte met zijn verweerde vingers het pakje sigaretten dat op tafel lag. ‘Ofwel, er is destijds geen dossier aangelegd, ofwel, het is nooit in het archief terechtgekomen. Maar ja…’ en hij liet zijn aansteker opvlammen, ‘in zo’n lange periode kan er natuurlijk wel eens iets zoekraken.’

Jan stootte een teleurgestelde zucht uit. Het kon inderdaad gebeuren dat een arts vergat een dossier terug te sturen naar het archief, maar het leek hem toch erg merkwaardig dat uitgerekend het dossier van Alexandra ontbrak.

‘Zou het niet kunnen dat het dossier, nou ja, bijvoorbeeld gewoon op de verkeerde plek staat?’ Jan probeerde het niet te laten klinken als een verwijt.

Liebwerk hield zijn hoofd scheef. ‘Luister eens, jongeman, het ziet er misschien niet zo uit, maar ik heb de zaak hier in de hand. Er staat hier niets “op de verkeerde plek”.’

‘Nee, zo bedoelde ik het ook niet,’ zei Jan verdedigend, ‘Maar iedereen kan zich toch vergissen.’

Liebwerk trok aan zijn sigaret en zag eruit, alsof hij die met één trek tot aan het filter op wilde roken.

‘Ze laten me hier beneden wel verkommeren, maar één ding zal elke medewerker van de kliniek bevestigen: als Hieronymus Liebwerk iets doet, dan doet hij het nauwgezet.’

‘Als ik u beledigd heb, dan spijt me dat,’ zei Jan, en dat meende hij. ‘Het leek me alleen merkwaardig dat juist dit dossier zou zijn verdwenen. Bestaan er mogelijkheden om uit te zoeken wat ermee gebeurd is?’

‘Nee,’ antwoordde Liebwerk. ‘Tegenwoordig kan ik in mijn sluwe computer kijken en zien of er een dossier is aangelegd en waar het is, maar de oude dossiers zijn nooit ingevoerd. Zoals gezegd, als de versnipperaar werkte, was die berg karton hiernaast al lang verdwenen.’

Hij kreeg een hoestbui en voegde er toen aan toe: ‘Die twee sloffen ben je kwijt. Het heeft me bijna drie uur gekost om die stoffige dozen door te nemen. Maar daarvoor heb je wat bij me tegoed.’ Weer brak hij in hoesten uit.

‘U zou moeten stoppen met roken,’ kon Jan het niet laten op te merken. ‘Ik hoor het gereutel van uw longen zelfs zonder stethoscoop.’

‘Kom op,’ grijnsde Liebwerk, ‘Rookvlees blijft langer goed. Wist je dat niet?’

Op de terugweg naar de afdeling schoot Jan een rijmpje van vroeger te binnen.

Zie je de lijken in het dal?

Dat waren de rokers van Pall Mall

Zie je de lijken aan de rand?

Die rookten allemaal Stuyvesant

Zie je het lijkje in het meer…

Het lijk in het meer.

Alexandra.

Waarom was uitgerekend háár dossier niet meer te vinden? Was dat net zo’n merkwaardig toeval als die verbazingwekkende gelijkenis tussen Alexandra en de jonge vrouw van de brug? Voor Jan waren dat een paar toevallen te veel.