23

Café Het Spinnewiel was gelegen aan een zijstraatje van het marktplein van Fahlenberg. Het was een soort café op de hoek waar Jan in andere omstandigheden nooit naartoe zou zijn gegaan. Het bordje bij de ingang zou hem al hebben tegengehouden: WIJ ZIJN EEN ROKERSCLUB stond erop.

Binnen was het lawaaiig, druk en benauwd. Er was bijna geen stoel meer vrij. Dikke rookslierten hingen in de lucht, vermengd met de geuren van verschaald bier, politoer en zweet. Uit de luidsprekers boven de toog schetterde schlagermuziek, speelautomaten toeterden tegen de muren en op een flatscreen was een voetbalwedstrijd te zien. Het geluid stond voluit.

Hieronymus Liebwerk wachtte op hen aan een tafeltje in een alkoof. Toen hij Jan herkende, zwaaide hij naar hem en beduidde de twee mannen, bij hem te komen zitten.

De oude archivaris leek in deze omgeving op zijn gemak. Hij zat op een houten stoel met een halve liter bier en een reeds goed gevulde asbak voor zich.

‘Mijn stamkroeg,’ groette hij. ‘Hier zijn we onder elkaar.’

Jan stelde Liebwerk en Marenburg aan elkaar voor.

Liebwerk grijnsde. ‘Marenburg,’ herhaalde hij. ‘Dus dat is het persoonlijke aspect van de zaak.’

‘Persoonlijke aspect?’ Marenburg keek Jan vragend aan, maar die ging er niet op in.

‘Eerst moet meneer Liebwerk maar eens vertellen wat er zo gevoelig is dat het niet per telefoon kan worden besproken.’

Nog voor Liebwerk kon antwoorden, kwam er een potige kerel naar hun tafel – duidelijk de barkeeper – om de bestellingen op te nemen. Marenburg koos voor oud bruin en Jan bestelde een cola, wat hem een meewarige blik van de barkeeper opleverde.

Die legde met een klap een beduimeld opschrijfboek op tafel en kloste weg.

‘U moet zich inschrijven,’ verduidelijkte Liebwerk en hij stak een nieuwe sigaret op. ‘De toegang is alleen voor leden.’

Jan sloeg het boek open en las verbaasd wie er volgens deze lijst leden van Rokersclub Het Spinnewiel waren. Toen schreef hij twee namen bij op de lijst. Nu hoorden niet alleen Oliver Kahn, Dieter Bohlen, Harald Schmidt en Günther Jauch bij de stamgasten van het café, maar ook Ulla Schmidt en Horst Seehofer.

‘Het moet nou eenmaal,’ zei de barkeeper, toen hij de drankjes kwam brengen en het boek weer meenam. ‘Ik stel de regels niet vast.’

De drie mannen hieven hun glazen en dronken, en toen keerde Jan zich weer naar Hieronymus Liebwerk, die met trillende handen het cellofaan van een nieuw pakje sigaretten haalde.

‘Goed, laten we ter zake komen. Wat hebt u voor belangrijks ontdekt?’

Liebwerk trok zijn stoel dichter bij de tafel en boog zich naar hem toe. ‘Er is iets niet helemaal koosjer in mijn archief, dokter. In zekere zin hebt u mij daarop attent gemaakt.’

‘Ik?’

Liebwerk bevochtigde zijn lippen en liet zijn blik door de ruimte gaan voor hij verder praatte. Bij hun eerdere ontmoetingen had Jan de archivaris steeds ervaren als zelfverzekerd en ietwat cynisch, maar nu leek hij onrustig en zenuwachtig.

‘Kort nadat u vandaag bij mij wegging, kreeg ik een nieuw stuk ter archivering binnen. Een politieverslag, dat in een dossier moest worden afgelegd. Dat dossier lag nog in de stapel met nieuwe aanwinsten die ik nog moet sorteren.’

‘Ja?’

Liebwerk trok aan zijn sigaret, inhaleerde diep en toen hij verder sprak ging elk woord met een rookwolkje gepaard.

‘Ik heb iets heel vreemds ontdekt. Weet u, als je met succes een archief wilt bijhouden, heb je in de eerste plaats twee dingen nodig: een goed geheugen voor namen en een strikte manier van werken. Als je geen betrouwbaar archiveringssysteem ontwikkelt, raakt de boel snel in de war. Daarom sorteer ik de inkomende dossiers altijd meteen op naam voor ik ze in dozen opberg. Meestal wacht ik tot ik een stapeltje bij elkaar heb – dat spaart tijd en energie, omdat ik dan niet voor elk los dossier op de ladder hoef te klimmen. Tenslotte ben ik ook de jongste niet meer.’

‘Dat is allemaal heel interessant,’ viel Jan hem in de rede, ‘maar we zouden u dankbaar zijn als u ter zake kwam.’

‘Kalm aan,’ zei Liebwerk, en hij drukte zijn peuk uit. ‘Dat van die stapel moet u weten, omdat u anders niet begrijpt wat ik met “vreemd” bedoel. Toen ik vanmiddag dat politieverslag kreeg en het in het dossier wilde stoppen, viel me op dat de stapel niet meer op alfabetische volgorde lag. Het dossier dat ik zocht lag helemaal onderop, maar het had hoger moeten liggen. En ik weet volkomen zeker dat ik de stapel correct had gesorteerd. Wie zou die stapel dan door elkaar hebben gegooid? Ik krijg daar beneden toch zo goed als nooit bezoek. Iedereen stuurt me zijn rommel alleen via de interne post en na werktijd is het archief gesloten.’

Liebwerk werd overvallen door een hoestbui en liep rood aan. Jan en Marenburg keken elkaar al bezorgd aan, toen de archivaris ten slotte verderging: ‘Dus heb ik iets nauwkeuriger in mijn archief om me heen gekeken. Eerst vond ik geen sporen van een mogelijke indringer. Dat kan moeilijk anders, het archief is groot. Maar toen ontdekte ik toch iets. Het slot van de grote archiefkelder was maar één keer afgesloten. En ik draai de sleutel altijd twee keer om.’

‘En dat moet iets bewijzen?’ vroeg Marenburg met een verbaasd gezicht.

‘Natuurlijk,’ knikte Liebwerk. ‘Een verzekering keert alleen tegen diefstal uit als het slot naar behoren is afgesloten. Als je de sleutel tweemaal kunt omdraaien, moet je dat ook doen. Zelfs al stamt genoemd slot nog uit het stenen tijdperk. Het is een roestig, oud kreng. Gewone bezuinigingen. Maar dat is nog niet alles.’ Liebwerk keek Jan aan. ‘Ik heb u die stapel kartonnen dozen laten zien. Die zijn dan wel op weg naar de versnipperaar, maar ook daar neem ik de uiterste zorgvuldigheid in acht. Voor het geval dát. En toen ik nog eens goed keek, viel me op dat er een doos weg was. Een doos waarvan ik met zekerheid weet dat hij er had moeten zijn, omdat ik hem gisteren nog had doorgespit. U raad vast wel over welke doos ik het heb.’

‘Ik gok de namen met een m uit 1985,’ zei Jan. De doos waar Alexandra’s dossier in had moeten zitten, dat er niet in zat.’

Liebwerk knikte. ‘Juist, die.’

‘Wacht eens even,’ kwam Marenburg er tussen. ‘Hebben jullie naar het dossier van Alexandra gezocht? Daar heb je niets over gezegd.’

Jan keek Marenburg schuldbewust aan. ‘Ja, nou, toen ik zag dat de oude dossiers nog allemaal waren opgeslagen, wilde ik er wel even naar kijken. Ik dacht dat ik misschien een aanwijzing kon vinden die je er misschien van had overtuigd dat Alexandra… nou goed, dat ze destijds gewoon erg in de war was. Dus heeft meneer Liebwerk hier voor me naar het dossier gezocht. Maar daarbij heeft hij vastgesteld dat juist Alexandra’s dossier er niet meer is.’

Jan keerde zich weer om naar Liebwerk. ‘En nu is dus de hele doos weg? Dat is inderdaad wel meer dan vreemd. Weet u het echt helemaal zeker?’

‘Zo waar als ik Hieronymus Pankraz Liebwerk heet.’

‘Wie heeft er behalve u nog meer toegang tot het archief?’ Liebwerk dronk zijn glas leeg en stak een nieuwe sigaret op. ‘Een paar mensen. De bewakingsdienst, de bedrijfsbrandweer, de directiesecretaresse… o ja, en dan is er nog een extra sleutel in de postkamer. Maar dat hoeft niets te betekenen, want er is ook nog mijn eigen duplicaatsleutel. Die bewaar ik in een spleet boven het deurkozijn, voor het geval ik mijn gewone sleutel vergeet. Dat is nog nooit voorgekomen, maar je weet nooit.’

‘U bedoelt dus dat iemand van uw duplicaatsleutel kan hebben geweten en zo het archief binnen is gekomen?’

Liebwerk knikte. ‘Precies, dokter.’

Nadenkend draaide Jan zijn colaglas op zijn bierviltje en veegde met zijn duimen de druppeltjes condens af. ‘Ergens begrijp ik dat toch niet. Waarom zou iemand een doos met oude dossiers jatten? En als die iemand het inderdaad op oude dossiers heeft voorzien, waarom gooit hij dan eerst de nieuwe dossiers door elkaar?’

‘Dokter,’ antwoordde Liebwerk, ‘ik had u beslist niet opgebeld als ik er niet honderd procent zeker van was dat het zo is gegaan. Ik zou er mijn kat onder verwedden dat ik de nieuwe dossiers correct heb gearchiveerd. En mijn kat betekent verdomd veel voor me.’

‘Zo bedoelde ik het niet,’ verzekerde Jan hem. ‘Ik geloof u op uw woord. Ik begrijp alleen niet wat het een met het ander te maken heeft.’

‘En als Alexandra’s dossier al langer geleden is verdwenen?’ vroeg Marenburg met gefronste wenkbrauwen. ‘Misschien is iemand erachter gekomen dat jullie er samen naar gezocht hebben, en heeft die nu de hele doos laten verdwijnen zodat jullie niet kunnen aantonen dat alleen dat ene dossier ontbreekt.’

‘Dat is zeker denkbaar,’ beaamde Liebwerk.

‘Maar wat heeft dat te maken met de dossiers van nu?’ zei Jan. ‘Als die iemand inderdaad de weg weet in het archief, zou hij daar niet zoeken. Behalve als de persoon in kwestie daar een reden voor had. Meneer Liebwerk, weet u toevallig van wie het dossier was dat bij de nieuwe gevallen op de verkeerde plek lag?’

‘Natuurlijk weet ik dat.’ Liebwerk wierp Marenburg een snelle blik toe. ‘Maar ik moet wel de gegevens beschermen, als u begrijpt wat ik bedoel.’

‘Natuurlijk,’ knikte Jan. ‘Maar ik ben zelf medewerker van de kliniek en meneer Marenburg is er eigenlijk helemaal niet… hè, Rudi?’

‘Ik kan toch al niet tegen rook,’ bevestigde Marenburg en wuifde zichzelf frisse lucht toe met zijn bierviltje.

‘Goed dan.’ Liebwerk blies rook uit door zijn neus. ‘Het was het dossier van Nathalie Köppler. U weet wel, dat meisje van de voetgangersbrug. In het verslag dat ik moest archiveren stond dat ze zelfmoord had gepleegd.’

Jan had het gevoel alsof iemand hem een emmer ijsklontjes in zijn kraag leegschudde. ‘Nathalie Köppler was patiënte van de Boskliniek?’

‘Ja, tot voor kort. Ze is een paar weken geleden ontslagen.’ Met een uitdrukking van het diepste medeleven beschouwde Liebwerk de sigaret tussen zijn vingers. ‘Echt jammer, zo’n jong ding. Ze had beter nog een tijdje in de kliniek kunnen blijven.’

Jan keek naar Marenburg. Hun blikken ontmoetten elkaar. Ze leken allebei hetzelfde te denken. Het zag ernaar uit dat Alexandra en Nathalie Köppler wel meer gemeen hadden dan een verbluffende fysieke gelijkenis.

‘En, Jan? Geloof je nog steeds in een toeval?’