55

De nacht viel, en met de nacht kwamen de dromen. In het begin waren Carla’s dromen nog verward en onsamenhangend, maar later werden ze helderder en duidelijker. Na een wilde rit in de achtbaan, waarin ze met een waanzinnige snelheid door allerlei taferelen schoot die wel uit Dantes Inferno leken te komen, kwam ze weer tot zichzelf op de blauwe mat in haar eigen badkamer.

Naast haar lag de wijnfles die ze had laten vallen, maar nu was die op de tegels kapot geknald. Groene scherven van verschillende afmetingen glansden haar in de plas tegemoet en de wijn, die over de tegels en in de voegen was gelopen, leek ineens dik vloeibaar. Zoals limonadesiroop of…

Bloed!

‘Hoi Carla.’

Achter haar klonk een eigenaardig vreemde en tegelijkertijd vertrouwde stem. Nog steeds verdoofd door haar razende tocht door de krochten van de hel keek Carla om. Haar hart sprong op van vreugde.

‘Nathalie!’

Nathalie stond met haar armen naar Carla uitgestrekt in de deuropening te glimlachen. ‘Kom bij me!’

Zo snel als haar knikkende knieën het haar toestonden sprong Carla op en ze vielen elkaar in de armen.

‘O, Nathalie, ik heb je zo gemist!’ snikte ze en ze begroef haar gezicht in Nathalies haar. Ze roken vochtig en een beetje houtachtig – zoals de mist zou ruiken, die buiten voor het raam van de badkamer was opgestegen. Of als sneeuw, die op je kleren is neergevallen en smelt in de warme lucht.

Ze voelde Nathalies omarming. Hartelijk en innig, al was het een beetje vreemd dat haar stem veel dieper klonk en haar postuur wel groter was dan vroeger. Maar misschien waren dat maar bedrieglijke herinneringen. Hoe snel vergat je immers niet de werkelijke klank van de stem van een overledene of het gevoel dat je had toen je iemand voor het laatst omhelsde?

‘Wat doe je hier?’ vroeg Carla, met haar wang nog steeds tegen de schouder van haar vriendin gedrukt. ‘Je bent toch dood?’

‘In je hart leef ik nog,’ zei Nathalie met haar diepe stem. ‘En daar gaat het toch om?’

‘Blijf bij me,’ fluisterde Carla en ze drukte zichzelf nog dichter tegen haar aan. ‘Wil je bij me blijven?’

‘Dat kan ik niet,’ zei Nathalie en maakte zich los uit de omhelzing.

Ze schoof Carla een eindje van haar af en keek haar glimlachend aan. Carla hield van de twee kuiltjes die zich in haar wangen aftekenden als ze glimlachte. ‘Maar je kunt wel met mij meegaan, als je wilt. Zou je dat willen?’

En of Carla dat wilde. ‘Jij bent toch de enige die ik nog heb,’ fluisterde ze. ‘Als ik je nu laat gaan, ben ik weer alleen.’

Nathalie pakte Carla’s handen. ‘Ze hebben je voorgelogen,’ zei ze, en ze begon Carla’s verbanden los te maken van haar polsen. ‘Ze hebben je verteld dat ik me geen raad meer wist. Ze hebben je verteld dat ik gek was.’

Nathalie liet het verband op de grond vallen en keek Carla diep in de ogen. ‘Dat was een leugen. Ik ben alleen naar een veel mooiere plek gegaan. Daar waar alle mensen van wie ik hield op me wachtten.’

Carla voelde de druk van Nathalies duimen op haar onderarmen. ‘Ga met me mee, Carla, dan zijn we weer allemaal bij elkaar.’

‘Ja,’ zei Carla, en haar stem klonk alsof hij van heel ver kwam. ‘Wat moet ik doen?’

Ze voelde hoe Nathalie haar iets in de hand stopte. Het voelde glad aan. Ze keek naar beneden en zag een glasscherf in haar hand.

‘Deze keer doen we het goed,’ fluisterde Nathalie tegen haar en leidde haar hand met de scherf naar de ader, die onder de druk van haar duimen was opgezwollen.

‘Ik ben bang,’ zei Carla.

‘Dat hoeft niet.’

De punt van de scherf drong een eindje boven de geheelde wond in de ader. Carla voelde geen pijn, maar voelde alleen een zacht vibreren als van een hoge toon. Nathalie leidde haar hand en Carla liet de scherf door haar arm naar boven glijden, langzaam en gestaag, tot aan haar elleboog.

Donker bloed welde op uit de gapende wond. Carla voelde de warmte van haar bloed en keek Nathalie aan.

‘Je wilt zo zijn als ik,’ fluisterde Nathalie. ‘Maar je bent niet zoals ik. Je bent ook niet zoals Alexandra en al helemaal niet zoals Carmen.’

‘Over wie heb je het?’

‘Pssst!’ siste Nathalie tegen haar.

Carla keek geboeid in haar ogen, waarin het geheimzinnig fonkelde en glansde, alsof het edelstenen waren waarin het licht brak.

Wat gebeurt er met me? Klonk een trage stem in haar hoofd. Wat doe ik nu? Dit is mijn badkamer niet. Dat is een andere kamer. Ik ken hem. Ik ken hem ergens van.

‘Ik… wil niet,’ bracht Carla uit.

Ze voelde dat er iets niet klopte. De gevoelens die ze had leken niet van haar te zijn. Iets in haar binnenste zei haar dat wat ze deed niet goed was, maar ze begreep niet wat de stem binnen in haar daarmee bedoelde. Het was zo ongelooflijk moeilijk om erover na te denken. Elke gedachte kwam zo moeizaam tevoorschijn alsof hij eerst door een laag gelatine moest dringen.

‘Niemand van jullie was ooit zoals Carmen,’ zei Nathalie, en toen greep ze Carla’s hoofd en rukte de pruik van haar hoofd.

‘Niet… doen…’ De woorden kwamen met moeite over haar lippen. Toch klonken ze helderder dan alles wat Carla tot nu toe in haar droom had gezegd. Het was alsof ze tot nu toe überhaupt niets had gezegd.

Het is geen droom, riep de stem vanbinnen. Het is Nathalie ook niet!

‘Ja, zo is het goed,’ fluisterde de lage stem, en toen ze opkeek, zag ze weer de glimlach van Nathalie, die niet Nathalie was.

Vecht dan! O god, vecht dan toch!

Vertwijfeld draaide Carla zich om naar de deur. De kamer begon te draaien. Carla struikelde, probeerde zich ergens aan vast te houden, vond geen houvast en viel.

Toen verloor ze haar bewustzijn.